Boekrol: Deuteronomium (Hebr. דְּבָרִים = d'wariem)
Schrijver: Mozes
Waar geschreven: Vlakten van Moab
Geschrift voltooid: ca. 1473 v.Chr.
Beschreven periode: 2 maanden (ca 1473 v.Chr.)
Dit is wat Mozes tegen heel Israël heeft gezegd in de Jordaanstreek, in de woestijn, in de dorre vlakte tegenover Suf, tussen Paran, Tofel, Laban, Hazeroth en Di-Zahab. (Via het Seïrgebergte is het 11 dagen reizen van Horeb naar Kades-Barnea.) In het 40ste jaar, op de eerste dag van de 11de maand, vertelde Mozes de Israëlieten alles wat Jehovah hem had opgedragen te zeggen. Dat gebeurde na zijn overwinning op koning Sihon van de Amorieten, die in Hesbon woonde, en koning Og van Basan, die in Astaroth, in Edreï, woonde. In de Jordaanstreek, in het land Moab, ging Mozes de wet uitleggen. Hij zei:
‘Jehovah, onze God, heeft in Horeb tegen ons gezegd: “Jullie zijn nu lang genoeg in dit bergland gebleven. Vertrek en ga naar het bergland van de Amorieten en naar al hun naburige volken in de Araba, het bergland, de Sjefela, de Negev en de zeekust — het land van de Kanaänieten — en naar de Libanon, tot aan de grote rivier, de Eufraat. Kijk, dat is het land dat ik aan jullie geef. Trek het binnen en neem het land in bezit dat Jehovah met een eed beloofd heeft aan jullie voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob en aan hun nageslacht.”
Ik heb toen tegen jullie gezegd: “Ik kan jullie niet alleen dragen. Jehovah, je God, heeft jullie in aantal laten toenemen. En nu zijn jullie zo talrijk als de sterren aan de hemel. Mag Jehovah, de God van jullie voorvaders, jullie nog duizend keer zo talrijk maken, en mag hij jullie zegenen, zoals hij jullie heeft beloofd. Hoe zou ik alleen jullie last, jullie vracht en jullie geruzie kunnen dragen? Kies uit jullie stammen wijze, verstandige en ervaren mannen, dan stel ik die als leiders over jullie aan.” Jullie hebben daarop gezegd: “Wat je ons hebt opgedragen is goed.” Ik heb dus de hoofden van jullie stammen, wijze en ervaren mannen, als leiders over jullie aangesteld: leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig, leiders over tien en beambten voor jullie stammen.
Ik heb jullie rechters toen de volgende instructies gegeven: “Als je een geschil behandelt tussen je broeders, moet je rechtvaardig oordelen tussen een man en zijn broeder of een vreemdeling die bij jullie woont. Bij de rechtspraak mag je niet partijdig zijn. Naar een onbeduidend persoon moet je net zo goed luisteren als naar iemand met aanzien. Laat je niet intimideren door mensen, want je spreekt recht namens God. En als een zaak te moeilijk voor je is, moet je die aan mij voorleggen, dan zal ik die behandelen.” Ik heb jullie toen instructies gegeven over alle dingen die jullie moeten doen.
Daarna vertrokken we uit Horeb en trokken toen op bevel van Jehovah, onze God, dwars door die grote en angstwekkende woestijn (jullie hebben die gezien) naar het bergland van de Amorieten. Uiteindelijk kwamen we in Kades-Barnea. Ik zei toen: “Jullie zijn aangekomen bij het bergland van de Amorieten, dat Jehovah, onze God, ons geeft. Jehovah, je God, heeft het land aan jullie gegeven. Trek verder en neem het in bezit, zoals Jehovah, de God van jullie voorvaders, jullie heeft gezegd. Wees niet bang en laat je niet afschrikken.”
Maar jullie zijn allemaal bij me gekomen en hebben gezegd: “Laten we mannen vooruit sturen om het land voor ons te verkennen en verslag aan ons uit te brengen over de route die we moeten nemen en de steden die we zullen tegenkomen.” Dat vond ik een goed voorstel, dus koos ik 12 mannen uit, één uit elke stam. Ze gingen op weg, kwamen in het bergland, bereikten het Eskoldal en verkenden het. Ze plukten wat vruchten van het land en namen die voor ons mee, en ze kwamen terug met het bericht: “Het land dat Jehovah, onze God, ons geeft is goed.” Maar jullie weigerden verder te trekken en kwamen in opstand tegen het bevel van Jehovah, je God. Jullie bleven in jullie tenten klagen en zeggen: “Jehovah haat ons, want hij heeft ons uit Egypte geleid om ons in handen van de Amorieten te geven en ons uit te roeien. Wat is dat voor land waar we heen gaan? Onze broeders hebben ons de moed ontnomen door te zeggen: ‘Die mensen daar zijn groter en sterker dan wij, en hun steden zijn groot en tot aan de hemel versterkt, en we hebben daar de zonen van de Enakieten gezien.’”
Daarom zei ik: “Laat je niet door angst verlammen vanwege hen. Jehovah, je God, zal voor jullie uit gaan en voor jullie strijden, net zoals hij dat in Egypte voor jullie eigen ogen heeft gedaan. En in de woestijn hebben jullie ervaren hoe Jehovah, je God, je heeft gedragen zoals een man zijn zoon draagt, overal waar jullie zijn geweest totdat jullie hier kwamen.” Maar ondanks dat alles vertrouwden jullie niet op Jehovah, je God, die op de weg voor jullie uit ging om een plaats te zoeken voor jullie kamp. Hij verscheen ’s nachts door middel van vuur en overdag door middel van een wolk om jullie te laten zien langs welke weg jullie moesten gaan.
Al die tijd hoorde Jehovah wat jullie zeiden, en hij werd verontwaardigd en zwoer plechtig: “Geen van de mannen van deze slechte generatie zal het goede land zien dat ik met een eed aan jullie voorvaders beloofd heb, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne. Hij zal het zien, en aan hem en aan zijn zonen zal ik het land geven waar hij is geweest, want hij heeft Jehovah met zijn hele hart gevolgd. (Door jullie schuld werd Jehovah zelfs kwaad op mij, en hij zei: ‘Ook jij zult er niet binnengaan. Jozua, de zoon van Nun, die voor je staat, is degene die het land zal binnengaan. Maak hem sterk, want hij zal ervoor zorgen dat Israël het land erft.’) En jullie kinderen, die volgens jullie buitgemaakt zouden worden, en jullie zonen die zich nog niet bewust zijn van goed en kwaad — zij zullen er binnengaan en aan hen zal ik het in bezit geven. Maar jullie moeten teruggaan en de woestijn in trekken over de weg van de Rode Zee.”
Toen zeiden jullie tegen mij: “We hebben tegen Jehovah gezondigd. We zullen ten strijde trekken, zoals Jehovah, onze God, ons heeft opgedragen!” Jullie gordden dus je wapens om en dachten dat jullie makkelijk naar de berg konden optrekken. Maar Jehovah zei tegen mij: “Zeg tegen ze: ‘Jullie mogen niet ten strijde trekken, want ik ben niet met jullie. Als jullie toch gaan, zullen jullie door je vijanden verslagen worden.’” Dat heb ik tegen jullie gezegd, maar jullie wilden niet luisteren. In plaats daarvan kwamen jullie tegen Jehovah’s bevel in opstand, en jullie waren zo overmoedig te proberen naar de berg op te trekken. Toen kwamen de Amorieten die op de berg woonden als een zwerm bijen op jullie af en verjoegen jullie, en ze joegen jullie in Seïr uit elkaar tot aan Horma toe. Na jullie terugkomst zijn jullie jammerend vóór Jehovah gekomen, maar Jehovah luisterde niet naar jullie en had geen aandacht voor jullie. Daarom zijn jullie zo lang in Kades gebleven.
Daarna gingen we terug en trokken de woestijn in over de weg van de Rode Zee, zoals Jehovah mij had gezegd. En we trokken lange tijd om het Seïrgebergte heen. Uiteindelijk zei Jehovah tegen mij: “Jullie hebben lang genoeg om dit gebergte heen getrokken. Ga nu richting het noorden. En geef het volk dit bevel: ‘Jullie trekken verder langs de grens van jullie broeders, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen. Ze zullen bang voor jullie zijn. Wees heel voorzichtig en daag hen niet uit, want ik zal jullie van hun land niets geven, zelfs geen stukje ter grootte van een voetafdruk. Het Seïrgebergte heb ik namelijk aan Esau als bezit gegeven. Jullie moeten ze betalen voor het voedsel dat jullie eten en voor het water dat jullie drinken. Want Jehovah, je God, heeft alles gezegend wat je hebt gedaan. Hij heeft goed op je gelet tijdens je tocht door deze grote woestijn. In al die 40 jaar is Jehovah, je God, met je geweest en ben je niets tekortgekomen.’” We trokken dus langs onze broeders, de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen, en bleven uit de buurt van de weg van de Araba, van Elath en van Ezeon-Geber.
Vervolgens bogen we af en trokken verder over de weg van de woestijn van Moab. Jehovah zei toen tegen mij: “Daag Moab niet uit en begin geen oorlog met hen, want van hun land zal ik je niets in bezit geven. Ik heb Ar namelijk als bezit aan de afstammelingen van Lot gegeven. (Vroeger woonden daar de Emieten, een groot, sterk en talrijk volk, net als de Enakieten. Ook de Refaïeten werden als Enakieten bezien, en de Moabieten noemden hen Emieten. Vroeger woonden er in Seïr Horieten, maar de afstammelingen van Esau hebben hen uit hun bezit verdreven en hen uitgeroeid, en toen hebben ze zich daar in plaats van hen gevestigd. Israël zal hetzelfde doen met het land dat hun bezit is, dat Jehovah hun beslist zal geven.) Steek nu het Dal van de Zered over.” We staken dus het Dal van de Zered over. Onze tocht vanaf Kades-Barnea tot het oversteken van het Dal van de Zered had 38 jaar geduurd. Ondertussen was er in het kamp niemand meer over van de hele generatie strijders. Ze waren allemaal omgekomen, zoals Jehovah hun had gezworen. Jehovah’s hand was tegen hen: hij liet hen omkomen totdat ze allemaal uit het kamp verdwenen waren.
Zodra alle strijders van het volk tot de laatste man gestorven waren, zei Jehovah tegen mij: “Vandaag moet je langs het gebied van Moab trekken, dat wil zeggen Ar. Wanneer je in de buurt van de Ammonieten komt, moet je hen niet lastigvallen of uitdagen, want van het land van de Ammonieten zal ik je niets in bezit geven. Dat heb ik namelijk aan de afstammelingen van Lot als bezit gegeven. (Ook dit werd vroeger als het land van de Refaïeten beschouwd. Ooit woonden de Refaïeten daar, en de Ammonieten noemden hen Zamzummieten. Ze waren een groot, sterk en talrijk volk, net als de Enakieten. Maar Jehovah versloeg hen, zodat de Ammonieten hen konden verdrijven en zich daar in plaats van hen konden vestigen. Hetzelfde heeft hij gedaan voor de afstammelingen van Esau, die nu in Seïr wonen. Hij versloeg de Horieten, zodat de afstammelingen van Esau hen uit hun bezit konden verdrijven en zich daar in plaats van hen konden vestigen. Ze wonen er tot op de dag van vandaag. En de Avvieten woonden in dorpen tot aan Gaza toe, totdat de Kaftorieten, die afkomstig waren uit Kaftor, hen versloegen en zich daar in plaats van hen vestigden.)
Vertrek en steek het Arnondal over. Luister, ik geef jullie de Amoriet Sihon, de koning van Hesbon, in handen. Begin met de verovering van zijn land en voer oorlog tegen hem. Vanaf vandaag zal ik angst en schrik voor jullie verspreiden onder alle mensen onder de hemel die over jullie horen. Ze zullen beven en sidderen vanwege jullie.”
Toen stuurde ik vanuit de woestijn van Kedemoth boodschappers naar koning Sihon van Hesbon met de volgende vredelievende boodschap: “Laat me door uw land trekken. Ik zal op de weg blijven en ik zal niet naar rechts of naar links afslaan. Ik zal alleen het voedsel eten en het water drinken dat u mij verkoopt. Laat me gewoon te voet door uw gebied trekken, net zoals dat mocht van de afstammelingen van Esau, die in Seïr wonen, en de Moabieten, die in Ar wonen. Dan kan ik de Jordaan oversteken naar het land dat Jehovah, onze God, ons geeft.” Maar koning Sihon van Hesbon liet ons niet door zijn land trekken, want Jehovah, je God, liet toe dat hij koppig en onverzettelijk werd met het doel hem in jullie handen te geven, zoals nu is gebeurd.
Daarop zei Jehovah tegen mij: “Luister, ik ben begonnen Sihon en zijn land aan je over te leveren. Ga nu zijn land in bezit nemen.” Sihon trok met al zijn mannen op om bij Jahaz tegen ons te strijden, en Jehovah, onze God, leverde hem aan ons over, waarop we hem, zijn zonen en al zijn mannen versloegen. We namen toen al zijn steden in en vernietigden elke stad, met inbegrip van de mannen, de vrouwen en de kinderen. We lieten niemand in leven. Alleen het vee namen we voor onszelf mee, samen met de buit uit de steden die we hadden veroverd. Vanaf Aroër, dat aan de rand van het Arnondal ligt (met inbegrip van de stad in dat dal), tot aan Gilead was geen stad te sterk voor ons. Jehovah, onze God, gaf ze ons allemaal in handen. Maar jullie zijn niet in de buurt gekomen van het land van de Ammonieten, de hele oever van het Jabbokdal en de steden van het bergland, en ook niet van andere plaatsen die Jehovah, onze God, ons had ontzegd.
Toen namen de Weg van Basan. En koning Og van Basan kwam ons met al zijn mannen tegemoet om bij Edreï tegen ons te strijden. Jehovah zei tegen mij: “Wees niet bang voor hem, want ik zal hem en zijn volk en zijn land in jullie handen geven, en je moet met hem hetzelfde doen als je hebt gedaan met koning Sihon van de Amorieten, die in Hesbon woonde.” Daarop gaf Jehovah, onze God, ook koning Og van Basan en zijn hele volk in onze handen, en we versloegen hem totdat er niemand van zijn volk meer in leven was. We namen toen al zijn steden in. Er was geen stad van hen die we niet veroverden — 60 steden, de hele streek Argob, het koninkrijk van Og in Basan. Al die steden waren versterkt met hoge muren, poorten en grendels, en er was ook nog een groot aantal dorpen op het platteland. Maar we vernietigden ze allemaal, net zoals we bij koning Sihon van Hesbon hadden gedaan. We vernietigden alle steden, met al hun mannen, vrouwen en kinderen. Al het vee en de buit van de steden namen we voor onszelf mee.
We namen toen het land in van de beide Amoritische koningen in de Jordaanstreek, van het Arnondal tot aan de berg Hermon (de berg die de Sidoniërs Sirjon noemden en de Amorieten Senir), alle steden van de hoogvlakte, heel Gilead en heel Basan tot aan Salcha en Edreï, de steden van het koninkrijk van Og in Basan. Koning Og van Basan was namelijk de enige die nog over was van de Refaïeten. Zijn lijkbaar was van ijzer en bevindt zich nog steeds in de stad Rabba van de Ammonieten. De baar is negen el lang en vier el breed, volgens de gewone el. We namen toen dit land in bezit: het gebied vanaf Aroër, dat bij het Arnondal ligt, en de helft van het bergland van Gilead. De bijbehorende steden heb ik aan de Rubenieten en de Gadieten gegeven. De rest van Gilead en heel Basan van het koninkrijk van Og heb ik aan de helft van de stam Manasse gegeven. De hele streek Argob, die bij Basan hoort, stond bekend als het gebied van de Refaïeten.
Jaïr, de zoon van Manasse, nam de hele streek Argob in tot aan de grens van de Gesurieten en de Maächathieten. Die dorpen van Basan noemde hij Havvoth-Jaïr, naar zichzelf, en zo heten ze tot op de dag van vandaag. En Gilead heb ik aan Machir gegeven. Aan de Rubenieten en de Gadieten heb ik het gebied gegeven van Gilead tot aan het Arnondal (met het midden van het dal als grens) en tot aan de Jabbok, het dal dat de grens vormt van de Ammonieten, en ook de Araba en de Jordaan en het aangrenzende gebied, van Kinnereth tot aan de Zee van de Araba (de Zoutzee) aan de voet van de hellingen van de Pisga in het oosten.
Ik gaf jullie toen deze opdracht: “Jehovah, je God, heeft jullie dit land gegeven om het in bezit te nemen. Al jullie dappere mannen zullen zich bewapenen en oversteken vóór jullie broeders, de Israëlieten, uit. Alleen jullie vrouwen, kinderen en vee (ik weet heel goed dat jullie veel vee hebben) mogen in de steden blijven die ik jullie heb gegeven. Pas als Jehovah jullie broeders rust geeft, net als jullie, en ook zij het land hebben ingenomen dat Jehovah, je God, hun aan de overkant van de Jordaan geeft, kunnen jullie allemaal teruggaan naar het bezit dat ik jullie gegeven heb.”
Ik heb Jozua toen geboden: “Je hebt met eigen ogen gezien wat Jehovah, je God, met deze twee koningen heeft gedaan. Jehovah zal hetzelfde doen met alle koninkrijken die je aan de overkant zult aantreffen. Jullie mogen niet bang voor ze zijn, want Jehovah, je God, strijdt zelf voor jullie.”
Ik smeekte Jehovah toen: “Soevereine Heer Jehovah, u bent begonnen uw dienaar uw grootheid en uw sterke arm te laten zien, want welke god in de hemel of op aarde doet zulke machtige daden als u? Laat mij alstublieft oversteken en het goede land zien dat aan de overkant van de Jordaan ligt, dat prachtige bergland en de Libanon.” Maar door jullie schuld was Jehovah nog steeds woedend op mij en hij wilde niet naar me luisteren. In plaats daarvan zei Jehovah tegen me: “Nu is het genoeg! Spreek hier nooit meer over tegen mij. Ga naar de top van de Pisga, kijk naar het westen, het noorden, het zuiden en het oosten en bekijk het land goed, want jij zult de Jordaan niet oversteken. Draag de leiding over aan Jozua, en spreek hem moed in en sterk hem, want hij zal voor dit volk uit naar de overkant gaan en hij zal ervoor zorgen dat ze het land erven dat jij zult zien.” Dat gebeurde allemaal terwijl we in het dal tegenover Beth-Peor verbleven.
Israël, luister nu naar de voorschriften en de rechterlijke beslissingen die ik jullie leer zodat jullie je eraan kunnen houden. Dan zullen jullie in leven blijven en het land dat Jehovah, de God van je voorvaders, aan jullie geeft, binnengaan en het in bezit nemen. Jullie mogen niets toevoegen aan het woord dat ik jullie gebied en er niets van afnemen. Houd je aan de geboden van Jehovah, je God, die ik jullie geef.
Jullie hebben met eigen ogen gezien wat Jehovah heeft gedaan in het geval van de Baäl van Peor. Jehovah, je God, heeft iedere man die de Baäl van Peor achternaliep uit jullie midden weggevaagd. Maar jullie, die Jehovah, je God, trouw zijn gebleven, zijn nu allemaal nog in leven. Luister, ik heb voorschriften en rechterlijke beslissingen aan jullie geleerd, zoals Jehovah, mijn God, mij heeft geboden. Leef ernaar in het land dat jullie in bezit gaan nemen. Jullie moeten je er strikt aan houden, want dan zullen de volken zien dat jullie wijs en verstandig zijn. Als ze van al die voorschriften horen, zullen ze zeggen: “Deze grote natie is beslist een wijs en verstandig volk.” Want welke grote natie heeft goden die zo dicht bij hen zijn als Jehovah, onze God, bij ons is, telkens als we hem aanroepen? En welke grote natie heeft rechtvaardige voorschriften en rechterlijke beslissingen zoals deze hele wet die ik jullie nu voorhoud?
Maar pas op! Zorg ervoor dat je niet vergeet wat je ogen allemaal hebben gezien. Bewaar het je leven lang in je hart en vertel het aan je zonen en je kleinzonen. Op de dag dat jullie in Horeb vóór Jehovah, je God, stonden, zei Jehovah tegen mij: “Roep het volk bij elkaar, dan zal ik hun mijn woorden laten horen, zodat ze leren om alle dagen dat ze op aarde leven ontzag voor mij te hebben en zodat ze hun zonen zullen onderwijzen.”
Jullie kwamen dus dichterbij en gingen aan de voet van de berg staan. De berg brandde en het vuur kwam helemaal tot aan de hemel, te midden van duisternis en dikke, donkere wolken. Toen sprak Jehovah tot jullie vanuit het vuur. Jullie hoorden het geluid van woorden maar zagen geen gedaante — er was alleen een stem. Hij maakte zijn verbond aan jullie bekend: de tien geboden. Hij gebood jullie je daaraan te houden en schreef ze daarna op twee stenen platen. Jehovah gaf mij toen de opdracht om voorschriften en rechterlijke beslissingen aan jullie te leren. Die moeten jullie nakomen in het land dat jullie zullen binnengaan om het in bezit te nemen.
Op de dag dat Jehovah in Horeb midden uit het vuur tot jullie sprak, hebben jullie geen gedaante gezien. Pas daarom op dat jullie niet verdorven handelen door voor jezelf een beeld te maken in welke vorm of gedaante maar ook: een afbeelding van een man of van een vrouw, een afbeelding van een dier op aarde of van een vogel in de lucht of een afbeelding van iets wat over de grond kruipt of van een vis in het water onder de aarde. En als je omhoogkijkt naar de hemel en je ziet de zon, de maan en de sterren — het hele hemelse leger — laat je er dan niet toe verleiden daarvoor te buigen en ze te aanbidden. Jehovah, je God, heeft ze aan alle volken onder de hemel gegeven. Maar jullie zijn degenen die Jehovah uit de ijzersmeltoven, uit Egypte, heeft weggehaald om het volk te worden dat zijn persoonlijke eigendom is, wat jullie nu zijn.
Door jullie schuld is Jehovah kwaad op mij geworden, en hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en dat ik niet het goede land zou binnengaan dat Jehovah, je God, jullie als erfdeel geeft. Want ik moet in dit land sterven. Ik zal de Jordaan niet oversteken, maar jullie zullen wel oversteken en dat goede land in bezit nemen. Zorg ervoor dat jullie het verbond dat Jehovah, je God, met jullie gesloten heeft, niet vergeten en maak geen beelden voor jezelf in welke vorm maar ook, want dat heeft Jehovah, je God, verboden. Want Jehovah, je God, is een verterend vuur, een God die volledige toewijding eist.
Als jullie lange tijd in het land wonen en zonen en kleinzonen hebben gekregen, en jullie verdorven handelen en beelden maken, in welke vorm maar ook, en doen wat slecht is in de ogen van Jehovah, je God, om hem te tergen — ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen jullie, dat jullie dan beslist snel zullen verdwijnen uit het land dat jullie aan de overkant van de Jordaan in bezit zullen nemen. Jullie zullen daar niet lang leven, maar jullie zullen volledig worden uitgeroeid. Jehovah zal jullie onder de volken verstrooien, en er zal maar een klein aantal van jullie overblijven onder de volken waar Jehovah jullie heen zal voeren. Daar zullen jullie goden van hout en steen moeten vereren, die door mensenhanden gemaakt zijn en die niet kunnen zien, horen, eten of ruiken.
Als jullie daar Jehovah, je God, gaan zoeken, zul je hem zeker vinden, als je hem tenminste met je hele hart en je hele ziel zoekt. Als in de toekomst al die dingen je zijn overkomen en je in grote moeilijkheden verkeert, dan zul je bij Jehovah, je God, terugkomen en naar zijn stem luisteren. Want Jehovah, je God, is een barmhartige God. Hij zal je niet in de steek laten of te gronde richten. En het verbond dat hij met een eed gesloten heeft met je voorvaders, zal hij niet vergeten.
Vraag eens hoe het vroeger was, vóór jouw tijd, vanaf de dag dat God de mens op aarde schiep. Speur van het ene uiteinde van de hemel tot aan het andere uiteinde van de hemel. Is zoiets indrukwekkends ooit eerder gebeurd? Heeft iemand ooit van zoiets gehoord? Is er een ander volk dat net als jullie de stem van God vanuit het vuur heeft horen spreken en in leven is gebleven? Of heeft God ooit geprobeerd een volk uit het midden van een ander volk weg te halen met oordelen, met tekenen, met wonderen, met oorlog, met een sterke hand, met een uitgestrekte arm en met angstaanjagende daden, zoals Jehovah, je God, dat voor jullie eigen ogen in Egypte voor jullie heeft gedaan? Jullie hebben die dingen te zien gekregen zodat jullie weten dat Jehovah de ware God is; buiten hem is er geen ander. Vanuit de hemel heeft hij jullie zijn stem laten horen om jullie te corrigeren, en op de aarde heeft hij jullie zijn grote vuur laten zien, en vanuit het vuur hebben jullie zijn woorden gehoord.
Omdat hij van jullie voorvaders hield en hij hun nageslacht had uitgekozen, zijn jullie onder zijn toezicht uit Egypte geleid door zijn grote kracht. Hij heeft volken voor jullie verdreven die groter en machtiger waren dan jullie, om jullie hun land binnen te leiden en het jullie als erfdeel te geven, zoals nu gebeurt. Wees je er nu dus van bewust en laat goed tot je doordringen dat Jehovah de ware God is in de hemel boven en op de aarde beneden. Er is geen ander. Houd je aan zijn voorschriften en zijn geboden die ik je vandaag geef. Dan zal het goed gaan met jou en je zonen en zul je lang in het land blijven dat Jehovah, je God, je geeft.’
Mozes wees toen aan de oostkant van de Jordaan drie steden aan. Als iemand een ander onopzettelijk doodt terwijl hij voor die tijd geen hekel aan hem had, moet hij naar een van die steden vluchten om in leven te blijven. Die steden zijn Bezer in de woestijn op de hoogvlakte voor de Rubenieten, Ramoth in Gilead voor de Gadieten en Golan in Basan voor de Manassieten.
Dat is de wet die Mozes het volk Israël voorhield. Dat zijn de richtlijnen, de voorschriften en de rechterlijke beslissingen die Mozes aan de Israëlieten gaf nadat ze uit Egypte waren getrokken. Hij deed dat in de Jordaanstreek, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van koning Sihon van de Amorieten, die in Hesbon woonde, de koning die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden na hun vertrek uit Egypte. Ze namen het land in bezit van koning Sihon en van koning Og van Basan, de twee koningen van de Amorieten die in de streek ten oosten van de Jordaan woonden, vanaf Aroër, dat aan de rand van het Arnondal ligt, tot aan de berg Sion, oftewel de Hermon, en de hele Araba in de streek ten oosten van de Jordaan, en tot aan de Zee van de Araba, aan de voet van de hellingen van de Pisga.
Toen riep Mozes heel Israël bij elkaar en zei: ‘Israël, luister naar de voorschriften en de rechterlijke beslissingen die ik vandaag aan jullie bekendmaak. Jullie moeten die leren en je er strikt aan houden. Jehovah, onze God, heeft in Horeb een verbond met ons gesloten. Jehovah heeft dat verbond niet met onze voorouders gesloten maar met ons, wij allemaal die hier vandaag levend en wel staan. Jehovah heeft op de berg rechtstreeks met jullie gesproken, vanuit het vuur. Ik stond toen tussen Jehovah en jullie in om het woord van Jehovah aan jullie over te brengen, want jullie waren bang voor het vuur en gingen de berg niet op. Hij zei:
“Ik ben Jehovah, je God, die je uit Egypte heeft geleid, uit het huis van slavernij. Je mag buiten mij nooit andere goden hebben.
Maak geen beelden, geen enkele afbeelding van iets in de hemel boven of op de aarde beneden of in het water onder de aarde. Buig je er niet voor neer en laat je niet overhalen ze te vereren, want ik, Jehovah, je God, ben een God die volledige toewijding eist. Voor de overtredingen van vaders laat ik zonen boeten en ook de derde en de vierde generatie van hen die mij haten. Maar voor degenen die mij liefhebben en zich aan mijn geboden houden, toon ik loyale liefde tot in de duizendste generatie.
Gebruik de naam van Jehovah, je God, niet op een onwaardige manier, want Jehovah zal iemand die Zijn naam op een onwaardige manier gebruikt, niet ongestraft laten.
Onderhoud de sabbat als een heilige dag, zoals Jehovah, je God, je geboden heeft. Zes dagen heb je om te werken en al je arbeid te doen, maar de zevende dag is een sabbat voor Jehovah, je God. Je mag dan geen enkel werk doen. Dat geldt voor jou, je zoon, je dochter, je slaaf, je slavin, je ezel, je stier en de rest van je vee, en voor de vreemdeling die bij je in de stad woont. Zo kunnen je slaaf en je slavin net als jij rust nemen. Vergeet niet dat jullie zelf slaven waren in Egypte en dat Jehovah, je God, je daar toen met een sterke hand en een uitgestrekte arm heeft weggehaald. Daarom heeft Jehovah, je God, je opgedragen de sabbat te onderhouden.
Eer je vader en je moeder, zoals Jehovah, je God, je heeft opgedragen. Dan zul je lang leven en zal het goed met je gaan in het land dat Jehovah, je God, je geeft.
Pleeg geen moord.
Pleeg geen overspel.
Steel niet.
Leg geen vals getuigenis tegen iemand af.
Verlang niet naar de vrouw van een ander. Heb ook geen zelfzuchtig verlangen naar zijn huis, zijn veld, zijn slaaf, zijn slavin, zijn stier, zijn ezel of iets anders wat van hem is.”
Die geboden heeft Jehovah met luide stem tot jullie als gemeente gesproken op de berg, vanuit het vuur en de dikke, donkere wolken, en hij voegde er verder niets aan toe. Toen schreef hij ze op twee stenen platen en gaf die aan mij.
Maar zodra jullie de stem vanuit de duisternis hoorden, terwijl de berg brandde, kwamen jullie stamhoofden en oudsten naar me toe. Jullie zeiden toen: “Jehovah, onze God, heeft zijn glorie en zijn grootheid aan ons getoond, en we hebben zijn stem gehoord vanuit het vuur. Vandaag hebben we gezien dat een mens in leven kan blijven als God met hem spreekt. Waarom zouden we ons leven wagen? Straks verteert dit grote vuur ons nog. Als we de stem van Jehovah, onze God, nog langer horen, zullen we zeker sterven. Want is er een mens die net als wij de stem van de levende God vanuit het vuur heeft horen spreken en toch in leven is gebleven? Jij moet ernaartoe gaan om te luisteren naar alles wat Jehovah, onze God, te zeggen heeft, en jij moet ons alles vertellen wat Jehovah, onze God, tegen je zegt. Dan zullen wij ernaar luisteren en het doen.”
Jehovah hoorde wat jullie tegen me zeiden, en Jehovah zei tegen mij: “Ik heb gehoord wat dit volk tegen je heeft gezegd. Alles wat ze hebben gezegd is goed. Waren ze altijd maar geneigd om in hun hart ontzag voor mij te hebben en zich aan al mijn geboden te houden! Dan zou het hun en hun zonen voor altijd goed gaan. Zeg tegen ze: ‘Ga terug naar jullie tenten.’ Maar jij moet hier bij mij blijven, dan zal ik je alle geboden, voorschriften en rechterlijke beslissingen vertellen die je hun moet leren en waar ze zich aan moeten houden in het land dat ik hun geef om het in bezit te nemen.” Zorg er dus voor dat jullie precies doen wat Jehovah, je God, jullie geboden heeft. Wijk niet af, niet naar rechts en niet naar links. Volg in alles de weg die Jehovah, je God, heeft voorgeschreven. Dan blijven jullie in leven, gaat het goed met jullie en blijven jullie lang in het land dat jullie in bezit zullen nemen.
Dit zijn de geboden, voorschriften en rechterlijke beslissingen die Jehovah, je God, gegeven heeft om ze jullie te leren, zodat jullie ze zullen naleven als jullie oversteken naar het land dat jullie in bezit zullen nemen, en zodat je je leven lang ontzag zult hebben voor Jehovah, je God, en je je zult houden aan al zijn voorschriften en geboden die ik aan je geef — aan jou en je zoon en je kleinzoon. Dan zul je een lang leven hebben. Luister dus, Israël, en houd je er strikt aan. Dan zal het goed met je gaan en zul je heel talrijk worden in het land dat overvloeit van melk en honing, zoals Jehovah, de God van je voorvaders, je heeft beloofd.
Luister, Israël: Jehovah, onze God, is één Jehovah. Je moet Jehovah, je God, liefhebben met je hele hart, je hele ziel en je hele kracht. Deze woorden die ik je vandaag gebied, moet je in je hart hebben, en je moet ze je zonen inprenten en erover praten als je in je huis zit, als je onderweg bent, als je gaat slapen en als je opstaat. Bind ze op je hand als herinnering en draag ze als een band op je voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van je huis en op je poorten.
Wanneer Jehovah, je God, je in het land brengt dat hij met een eed aan je voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob heeft beloofd — een land met grote en mooie steden die je niet zelf hebt gebouwd, huizen vol met allerlei goede dingen waar je niet voor hebt gewerkt, waterputten die je niet hebt uitgehouwen, en wijngaarden en olijfbomen die je niet hebt geplant — en je gegeten hebt en verzadigd bent, pas dan op dat je Jehovah niet vergeet, die je uit Egypte heeft geleid, uit het huis van slavernij. Je moet ontzag hebben voor Jehovah, je God. Hem moet je dienen en bij zijn naam moet je zweren. Je mag niet achter andere goden aan lopen, achter geen enkele god van de volken rondom jullie, want Jehovah, je God, die in jullie midden is, is een God die volledige toewijding eist. Anders zal de woede van Jehovah, je God, tegen je oplaaien en zal hij je van de aardbodem wegvagen.
Jullie mogen Jehovah, je God, niet op de proef stellen zoals jullie dat hebben gedaan bij Massa. Jullie moeten je strikt houden aan de geboden van Jehovah, je God, en aan de richtlijnen en voorschriften die hij jullie gegeven heeft. Je moet doen wat juist en goed is in Jehovah’s ogen. Dan zal het goed met je gaan en zul je het goede land dat Jehovah met een eed aan je voorvaders heeft beloofd, binnengaan en het in bezit nemen door al je vijanden voor je te verdrijven, zoals Jehovah heeft beloofd.
Stel dat je zoon je in de toekomst vraagt: “Wat betekenen de richtlijnen, voorschriften en rechterlijke beslissingen die Jehovah, onze God, jullie gegeven heeft?” Dan moet je tegen je zoon zeggen: “We waren in Egypte slaven van de farao, maar Jehovah heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid. Jehovah bleef voor onze ogen grote en verwoestende tekenen en wonderen brengen over Egypte, de farao en zijn hele huis. Hij heeft ons daar weggehaald om ons hiernaartoe te brengen en ons het land te geven dat hij met een eed aan onze voorvaders had beloofd. Toen heeft Jehovah ons opgedragen al die voorschriften na te leven en ontzag te hebben voor Jehovah, onze God, zodat het ons altijd goed zou gaan en we in leven zouden blijven, zoals nu het geval is. En we zullen als rechtvaardig beschouwd worden als we al die geboden zorgvuldig naleven in gehoorzaamheid aan Jehovah, onze God, zoals hij ons heeft opgedragen.”
Wanneer Jehovah, je God, je in het land brengt dat jullie binnenkort zullen binnengaan om het in bezit te nemen, zal hij ook grote volken voor jullie verdrijven: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, zeven volken die groter en machtiger zijn dan jullie. Jehovah, je God, zal ze aan je overleveren en je zult ze verslaan. Je moet ze beslist voor de vernietiging bestemmen. Je mag geen verbond met ze sluiten en je mag geen medelijden met ze hebben. Je mag je niet door een huwelijk met hen verbinden. Geef je dochters niet aan hun zonen en laat je zonen niet met hun dochters trouwen. Want ze zullen je zonen van mij afkeren zodat ze andere goden gaan aanbidden. Dan zal Jehovah’s woede tegen jullie oplaaien en zal hij jullie snel vernietigen.
Nee, dit is wat jullie met ze moeten doen: breek hun altaren af, sla hun heilige zuilen stuk, hak hun heilige palen om en verbrand hun beelden. Want jullie zijn een heilig volk voor Jehovah, je God, en Jehovah, je God, heeft jullie uit alle volken op aarde uitgekozen om zijn volk te worden, zijn speciale bezit.
Het was niet omdat jullie het grootste van alle volken waren dat Jehovah genegenheid voor jullie toonde en jullie uitkoos, want jullie waren het kleinste volk van allemaal. Maar het was omdat Jehovah jullie liefhad en omdat hij zich hield aan de eed die hij aan jullie voorvaders gezworen had, dat Jehovah jullie met een sterke hand bevrijdde om jullie los te kopen uit het huis van slavernij, uit de macht van de farao, de koning van Egypte. Je weet heel goed dat Jehovah, je God, de ware God is, de getrouwe God, die zich aan zijn verbond houdt en loyale liefde toont voor degenen die van hem houden en zijn geboden naleven, tot in de duizendste generatie. Maar degenen die hem haten, zal hij openlijk straffen en vernietigen. Hij zal zonder uitstel optreden tegen degenen die hem haten; hij zal ze openlijk straffen. Zorg er dus voor dat je je altijd houdt aan de geboden, de voorschriften en de rechterlijke beslissingen die ik je vandaag geef.
Als jullie naar deze rechterlijke beslissingen blijven luisteren en jullie je er altijd aan houden, zal Jehovah, je God, zich aan het verbond houden en de loyale liefde tonen waarover hij tegenover je voorvaders een eed heeft afgelegd. Hij zal van je houden, je zegenen en je talrijk maken. Hij zal je zegenen met veel kinderen, met een goede opbrengst van je grond — graan, nieuwe wijn en olie — en met veel kalveren en lammeren in het land dat hij met een eed aan je voorvaders heeft beloofd. Jullie zullen van alle volken het meest gezegend zijn. Geen man of vrouw onder jullie zal onvruchtbaar zijn, en dat geldt ook voor jullie vee. Jehovah zal je vrijwaren van alle ziekten, en hij zal geen van de vreselijke ziekten over je brengen die jullie in Egypte kenden. Die ziekten zal hij brengen over iedereen die jullie haat. Jullie moeten alle volken vernietigen die Jehovah, je God, aan jullie overlevert. Je mag geen medelijden met ze hebben en je mag hun goden niet vereren, want dat zou een valstrik voor je zijn.
Misschien zeg je bij jezelf: “Die volken zijn veel groter dan wij. Hoe kan ik ze ooit verdrijven?” Maar wees niet bang voor ze. Denk terug aan wat Jehovah, je God, met de farao en heel Egypte heeft gedaan, de grote oordelen die je met eigen ogen hebt zien voltrekken en ook de tekenen, de wonderen, de sterke hand en de uitgestrekte arm waarmee Jehovah, je God, je heeft bevrijd. Dat zal Jehovah, je God, doen met alle volken waar je bang voor bent. Jehovah, je God, zal een gevoel van verslagenheid over hen laten komen, totdat degenen die nog over zijn en zich voor je verbergen, vergaan zijn. Laat je niet door angst verlammen vanwege hen, want Jehovah, je God, is met je, een grote en ontzagwekkende God.
Jehovah, je God, zal die volken geleidelijk voor je verdrijven. Je zult ze niet in één keer mogen uitroeien, anders zouden er zo veel wilde dieren komen dat je gevaar loopt. Jehovah, je God, zal ze aan je overleveren en ze volledig verslaan totdat ze zijn uitgeroeid. Hij zal je hun koningen in handen geven, en je zult hun naam van onder de hemel uitwissen. Niemand zal tegen je standhouden, tot je ze allemaal hebt uitgeroeid. Hun godenbeelden moet je verbranden. Je mag niet verlangen naar het zilver en het goud dat erop zit en het je niet toe-eigenen, zodat het geen valstrik voor je wordt, want het is iets walgelijks voor Jehovah, je God. Je mag zoiets walgelijks niet in je huis brengen, anders word je voor de vernietiging bestemd, net als dat voorwerp. Je moet er een grondige afschuw van hebben en het absoluut walgelijk vinden, want het is iets wat voor de vernietiging bestemd is.
Zorg ervoor dat jullie je houden aan elk gebod dat ik jullie vandaag geef. Dan zullen jullie in leven blijven, talrijk worden en het land dat Jehovah jullie voorvaders met een eed heeft beloofd, binnengaan en in bezit nemen. Denk aan de lange tocht in de woestijn die Jehovah, je God, je de afgelopen 40 jaar heeft laten maken om je nederigheid bij te brengen, je op de proef te stellen en te weten te komen wat er in je hart leefde — of je je aan zijn geboden zou houden of niet. Hij leerde je dus nederigheid, liet je honger lijden en gaf je manna te eten, voedsel dat jij en je voorouders nog nooit hadden gezien. Zo maakte hij je duidelijk dat de mens niet alleen van brood leeft, maar van elke uitspraak die uit Jehovah’s mond komt. De afgelopen 40 jaar is de kleding die je droeg niet versleten en zijn je voeten niet opgezwollen. Met heel je hart weet je dat Jehovah, je God, je heeft gecorrigeerd zoals een man zijn zoon corrigeert.
Je moet de geboden van Jehovah, je God, naleven door de weg te volgen die hij je wijst en ontzag voor hem te hebben. Want Jehovah, je God, brengt je naar een goed land, een land van waterstromen, waterdiepten en bronnen die ontspringen in de vallei en in het bergland, een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappels, een land van olijfolie en honing, een land waar voedsel niet schaars zal zijn en waar het je aan niets zal ontbreken, een land waar in het gesteente ijzer zit en waar je uit de bergen koper zult delven.
Wanneer je gegeten hebt en verzadigd bent, moet je Jehovah, je God, loven vanwege het goede land dat hij je gegeven heeft. Pas op dat je Jehovah, je God, niet vergeet door zijn geboden, rechterlijke beslissingen en voorschriften die ik je vandaag geef, te negeren. Als je eet en verzadigd bent, mooie huizen bouwt en erin gaat wonen, als je steeds meer runderen, schapen en geiten krijgt en steeds meer zilver en goud, en je alles in overvloed hebt, laat dan niet toe dat je hart trots wordt, waardoor je Jehovah, je God, zou vergeten, die je heeft bevrijd uit Egypte, uit het huis van slavernij. Hij liet je door de grote, angstwekkende woestijn trekken, waar giftige slangen en schorpioenen waren en een uitgedroogde bodem zonder water. Uit een steenharde rots liet hij water tevoorschijn komen en hij gaf je in de woestijn manna te eten — voedsel dat je voorouders nog nooit hadden gezien — om je nederigheid bij te brengen en je op de proef te stellen, zodat je er in de toekomst voordeel van zou hebben. Als je bij jezelf zou zeggen: “Ik heb deze rijkdom te danken aan mijn eigen kracht en de macht van mijn eigen hand”, bedenk dan dat Jehovah, je God, degene is die je in staat stelt om rijk te worden, omdat hij zich houdt aan het verbond dat hij met een eed met je voorvaders heeft gemaakt, zoals hij tot nu toe heeft gedaan.
Als je Jehovah, je God, ooit zou vergeten en achter andere goden aan zou lopen en die zou vereren en je voor die zou neerbuigen — ik waarschuw jullie nu dat jullie dan zeker zullen vergaan. Het zal dan net zo met jullie aflopen als met de volken die Jehovah voor jullie vernietigt, omdat jullie niet wilden luisteren naar de stem van Jehovah, je God.
Luister, Israël! Jullie staan op het punt de Jordaan over te steken om het land binnen te trekken en in bezit te nemen van volken die groter en machtiger zijn dan jullie, met grote steden die tot aan de hemel versterkt zijn, een groot en sterk volk, de zonen van de Enakieten, van wie jullie gehoord hebben en over wie gezegd wordt: “Wie kan op tegen de zonen van Enak?” Daarom moeten jullie nu beseffen dat Jehovah, je God, voor jullie uit gaat naar de overkant. Hij is een verterend vuur, en hij zal hen uitroeien. Hij zal hen voor jullie ogen onderwerpen, zodat jullie hen snel kunnen verdrijven en vernietigen, zoals Jehovah jullie heeft beloofd.
Wanneer Jehovah, je God, hen voor je verdrijft, zeg dan niet bij jezelf: “Jehovah heeft me dit land binnengebracht om het in bezit te nemen vanwege mijn eigen rechtvaardigheid.” Nee, Jehovah verdrijft deze volken voor je vanwege hun slechtheid. Niet vanwege jouw rechtvaardigheid of de oprechtheid van jouw hart zul je hun land binnengaan om het in bezit te nemen. Jehovah, je God, verdrijft deze volken voor je omdat zij zo slecht zijn en omdat Jehovah zich wil houden aan het woord dat hij aan je voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob gezworen heeft. Besef dus dat het niet vanwege jouw rechtvaardigheid is dat Jehovah, je God, je dit goede land geeft om het in bezit te nemen, want jullie zijn een koppig volk.
Bedenk hoe je Jehovah, je God, in de woestijn woedend hebt gemaakt. Vergeet dat nooit. Vanaf jullie vertrek uit Egypte tot jullie komst hier zijn jullie steeds opstandig geweest tegen Jehovah. Zelfs in Horeb hebben jullie Jehovah woedend gemaakt, en Jehovah werd zo kwaad op jullie dat hij jullie wilde uitroeien. Toen ik de berg op ging om de stenen platen in ontvangst te nemen, de platen van het verbond dat Jehovah met jullie had gemaakt, bleef ik 40 dagen en 40 nachten op de berg. Ik at geen voedsel en dronk geen water. Jehovah gaf mij toen de twee stenen platen, die met Gods vinger waren beschreven. Daarop stonden alle woorden die Jehovah op de berg vanuit het vuur tot jullie had gesproken op de dag dat jullie daar waren bijeengekomen. Aan het eind van de 40 dagen en 40 nachten gaf Jehovah mij de twee stenen platen, de platen van het verbond, en Jehovah zei tegen mij: “Ga snel naar beneden, want je volk, dat je uit Egypte hebt geleid, gedraagt zich verdorven. Ze zijn nu al afgeweken van de weg die ik hun geboden heb te volgen. Ze hebben voor zichzelf een metalen beeld gemaakt.” Jehovah zei verder tegen mij: “Ik heb nu gezien dat dit een koppig volk is. Laat me mijn gang gaan, dan zal ik ze uitroeien en hun naam van onder de hemel uitwissen. En uit jou zal ik een volk laten voortkomen dat groter en machtiger is dan zij.”
Vervolgens draaide ik me om en ging de berg af, terwijl de berg brandde. In mijn handen had ik de twee platen van het verbond. Toen zag ik dat jullie hadden gezondigd tegen Jehovah, je God! Jullie hadden voor jezelf een metalen kalf gemaakt. Zo snel waren jullie afgeweken van de weg die Jehovah jullie geboden had te volgen. Ik hief de twee platen met beide handen omhoog en smeet ze voor jullie ogen aan stukken. Daarna boog ik mij diep voor Jehovah neer, net zoals de eerste keer, 40 dagen en 40 nachten lang. Ik at geen voedsel en dronk geen water, vanwege alle zonden die jullie hadden begaan door te doen wat slecht was in Jehovah’s ogen om hem te tergen. Ik was namelijk bang omdat Jehovah zo woedend op jullie was dat hij jullie wilde uitroeien. Maar Jehovah luisterde ook dit keer naar mij.
Jehovah was zo boos op Aäron dat hij hem wilde ombrengen, maar toen zond ik ook smeekgebeden op voor Aäron. Daarop pakte ik het kalf dat jullie hadden gemaakt — jullie zonde — en verbrandde het. Ik verbrijzelde en verpulverde het, tot het zo fijn was als stof. Toen gooide ik het stof in de stroom die van de berg af komt.
Ook in Tabeëra, Massa en Kibroth-Hattaäva hebben jullie Jehovah woedend gemaakt. En toen Jehovah jullie vanuit Kades-Barnea op weg stuurde en zei: “Ga het land in bezit nemen dat ik jullie beslist zal geven!”, hebben jullie je opnieuw verzet tegen het bevel van Jehovah, je God, en jullie hadden geen geloof in hem en gehoorzaamden hem niet. Zolang ik jullie ken, zijn jullie al opstandig tegen Jehovah.
Ik bleef me dus 40 dagen en 40 nachten voor Jehovah neerbuigen. Dat deed ik omdat Jehovah zei dat hij jullie zou uitroeien. Ik begon smeekgebeden tot Jehovah op te zenden en zei: “Soevereine Heer Jehovah, spaar uw volk alstublieft. Ze zijn uw persoonlijke eigendom en u hebt ze door uw grootheid losgekocht en met een sterke hand uit Egypte geleid. Denk aan uw dienaren Abraham, Isaäk en Jakob. Let niet op de koppigheid van dit volk en op hun slechtheid en hun zonde. Anders kunnen de bewoners van het land waaruit u ons hebt weggeleid, zeggen: ‘Jehovah was niet in staat om hen het land binnen te leiden dat hij hun had beloofd, en omdat hij ze haatte, heeft hij ze weggeleid om ze in de woestijn ter dood te brengen.’ Want ze zijn uw volk en uw persoonlijke eigendom, en u hebt ze met uw grote kracht en uw uitgestrekte arm bevrijd.”
Toen zei Jehovah tegen mij: “Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de eerste, en kom naar mij toe op de berg. Maak ook een ark van hout. Ik zal op de platen de woorden schrijven die ook op de eerste platen stonden, die je stukgegooid hebt, en je moet de platen in de ark leggen.” Ik maakte dus een ark van acaciahout en hakte twee stenen platen uit, gelijk aan de eerste. Vervolgens ging ik de berg op met de twee platen in mijn handen. Toen schreef Jehovah op de platen dezelfde woorden als de eerste keer, de tien geboden, die hij op de berg vanuit het vuur tot jullie had gesproken op de dag dat jullie daar waren bijeengekomen. Daarna gaf Jehovah ze aan mij. Vervolgens ging ik de berg weer af en legde de platen in de ark die ik had gemaakt, zoals Jehovah mij had opgedragen. En daar zijn ze nog steeds.
De Israëlieten vertrokken van Beëroth Bené-Jaäkan naar Mosera. Daar stierf Aäron en daar werd hij begraven. Zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. Vandaar vertrokken ze naar Gudgod, en van Gudgod gingen ze naar Jotbatha, een gebied met veel waterstromen.
In die tijd zonderde Jehovah de stam Levi af om de ark van Jehovah’s verbond te dragen, om vóór Jehovah dienst te doen en om in zijn naam te zegenen, zoals ze tot op de dag van vandaag doen. Daarom heeft Levi geen erfdeel of bezit gekregen zoals zijn broeders. Jehovah is zijn erfdeel, zoals Jehovah, jullie God, tegen hem had gezegd. Ikzelf bleef net als de eerste keer 40 dagen en 40 nachten op de berg, en ook dit keer luisterde Jehovah naar mij. Jehovah besloot jullie niet te vernietigen. Toen zei Jehovah tegen mij: “Maak je klaar om te vertrekken en ga voor het volk uit, zodat ze het land kunnen binnengaan dat ik hun voorvaders met een eed heb beloofd en ze het in bezit kunnen nemen.”
Nu dan, Israël, wat vraagt Jehovah, je God, van jullie? Alleen dit: heb ontzag voor Jehovah, je God, volg altijd de weg die hij je wijst, heb hem lief, dien Jehovah, je God, met je hele hart en je hele ziel en houd je aan de geboden en voorschriften van Jehovah die ik jullie vandaag voor je eigen bestwil geef. Luister! Van Jehovah, je God, is de hemel, zelfs de hemel der hemelen, en de aarde met alles wat daarop is. Maar alleen aan jullie voorvaders heeft Jehovah zich gehecht en alleen tegenover hen heeft hij zijn liefde geuit. Hij heeft jullie, hun nageslacht, uit alle volken uitgekozen, en zo is het nog steeds. Reinig nu je hart en wees niet langer koppig. Want Jehovah, jullie God, is de God der goden en de Heer der heren, de grote, machtige en ontzagwekkende God, die niemand partijdig behandelt en die zich niet laat omkopen. Hij doet recht aan vaderloze kinderen en weduwen. Hij heeft vreemdelingen lief en geeft ze voedsel en kleding. Ook jullie moeten vreemdelingen liefhebben, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte.
Voor Jehovah, je God, moet je ontzag hebben. Hem moet je dienen, aan hem moet je je vasthouden en bij zijn naam moet je zweren. Hij is degene die je moet loven. Hij is je God, en hij heeft al deze grote en ontzagwekkende dingen voor je gedaan die je met eigen ogen hebt gezien. Met 70 personen zijn je voorouders naar Egypte gegaan, en nu heeft Jehovah, je God, jullie zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel.
Heb Jehovah, je God, lief. Kom altijd je verplichtingen tegenover hem na en houd je aan zijn voorschriften, rechterlijke beslissingen en geboden. Jullie weten dat ik me nu tot jullie richt en niet tot jullie zonen, die de correctie van Jehovah, je God, zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm niet hebben gekend of gezien. Zij hebben niet de wonderen en daden gezien die hij in Egypte heeft gedaan bij de farao, de koning van Egypte, en in zijn hele land. Ze hebben ook niet gezien wat hij met het leger van Egypte heeft gedaan, en met de paarden en strijdwagens van de farao, die werden overspoeld door het water van de Rode Zee toen ze jullie achtervolgden. Jehovah heeft hen toen voorgoed vernietigd. En ze hebben niet gezien wat hij in de woestijn voor jullie heeft gedaan voordat jullie hier kwamen, en ook niet wat hij met Dathan en Abiram heeft gedaan, de zonen van Eliab, de zoon van Ruben, toen de aarde zich opende en hen voor de ogen van heel Israël opslokte, samen met hun families, hun tenten en elk levend wezen dat hen volgde. Jullie hebben met eigen ogen al deze grote daden van Jehovah gezien.
Houd je aan het hele gebod dat ik jullie vandaag geef. Dan zullen jullie sterk worden en het land aan de overkant binnengaan en in bezit nemen, en dan zullen jullie lang leven in het land dat Jehovah met een eed aan jullie voorvaders en hun nageslacht heeft beloofd, een land dat overvloeit van melk en honing.
Het land dat je in bezit gaat nemen, is een heel ander land dan Egypte, waaruit jullie zijn weggetrokken. Daar moest je de akker na het zaaien met je voet bevloeien, net als een groentetuin. Maar het land aan de overkant dat jullie binnenkort in bezit zullen nemen, is een land van bergen en dalen. Het drinkt het water dat uit de hemel neerregent; het is een land waar Jehovah, je God, voor zorgt. De ogen van Jehovah, je God, zijn er altijd op gericht, van het begin van het jaar tot het eind van het jaar.
Als jullie de geboden die ik jullie vandaag geef, strikt gehoorzamen en jullie Jehovah, je God, liefhebben en hem met je hele hart en je hele ziel dienen, dan zal ik je land op de juiste tijd regen geven, herfstregen en lenteregen, en jullie zullen graan, nieuwe wijn en olie oogsten. Ik zal zorgen dat er op jullie velden genoeg groeit voor je vee. Je zult volop te eten hebben. Pas op dat je je hart niet laat verleiden om af te dwalen en andere goden te aanbidden en je voor die neer te buigen. Anders zal Jehovah woedend op jullie worden en zal hij de hemel sluiten, zodat het niet regent en de grond niets opbrengt. Dan zullen jullie al snel omkomen in het goede land dat Jehovah je geeft.
Jullie moeten deze woorden van mij in je hart en in je ziel prenten en ze als herinnering op je hand binden, en ze moeten als een band op je voorhoofd zijn. Leer ze aan je kinderen door erover te praten als je in je huis zit, als je onderweg bent, als je gaat slapen en als je opstaat. Schrijf ze op de deurposten van je huis en op je poorten. Dan zullen jullie en je zonen lang leven in het land dat Jehovah met een eed aan jullie voorvaders heeft beloofd, net zolang als de hemel boven de aarde staat.
Als jullie je strikt houden aan dit gebod dat ik jullie geef en ernaar leven, door Jehovah, je God, lief te hebben, altijd de weg te volgen die hij je wijst en je aan hem vast te houden, dan zal Jehovah al deze volken voor jullie verdrijven en dan zul je volken uit hun bezit verdrijven die groter en talrijker zijn dan jullie. Elke plaats die jullie betreden zal van jullie worden. Jullie grens zal lopen van de woestijn tot de Libanon, van de Rivier, de Eufraat, tot de zee in het westen. Niemand zal tegen jullie standhouden. Jehovah, je God, zal angst en schrik voor jullie verspreiden in het hele gebied dat jullie betreden, zoals hij jullie heeft beloofd.
Luister! Vandaag houd ik jullie de zegen en de vloek voor: De zegen als jullie gehoorzaam zijn aan de geboden van Jehovah, je God, die ik jullie vandaag geef. De vloek als jullie niet gehoorzaam zijn aan de geboden van Jehovah, je God, en als jullie afwijken van de weg die ik jullie nu opdraag te volgen en andere goden gaan volgen, waarmee jullie niet bekend zijn.
Wanneer Jehovah, je God, je in het land brengt dat je in bezit zult nemen, dan moet je op de berg Gerizim de zegen uitspreken en op de berg Ebal de vloek. Die liggen aan de andere kant van de Jordaan, in de richting van het westen, in het land van de Kanaänieten die in de Araba wonen, tegenover Gilgal, naast de grote bomen van Moré. Want jullie staan op het punt de Jordaan over te steken om het land dat Jehovah, je God, aan jullie geeft, binnen te gaan en het in bezit te nemen. Wanneer jullie het in bezit hebben genomen en er wonen, zorg er dan voor dat jullie je houden aan alle voorschriften en rechterlijke beslissingen die ik jullie vandaag voorhoud.
Dit zijn de voorschriften en rechterlijke beslissingen waar jullie je aan moeten houden zolang jullie in het land leven dat Jehovah, de God van je voorvaders, jullie in bezit geeft. Jullie moeten alle plaatsen vernietigen waar de volken die jullie gaan verdrijven hun goden hebben vereerd, of die zich nu bevinden op hoge bergen, op heuvels of onder bladerrijke bomen. Jullie moeten hun altaren afbreken, hun heilige zuilen verbrijzelen, hun heilige palen verbranden en de beelden van hun goden omhakken, en jullie moeten zelfs hun namen volledig uit die plaats laten verdwijnen.
Jehovah, je God, mogen jullie niet op die manier aanbidden. In plaats daarvan moeten jullie Jehovah, je God, zoeken op de plaats die hij uit al jullie stammen uitkiest om er zijn naam te vestigen en er te verblijven, en daar moeten jullie naartoe gaan. Daar moeten jullie je brandoffers, slachtoffers, tienden, bijdragen, gelofteoffers en vrijwillige offers, en je eerstgeboren runderen, schapen en geiten naartoe brengen. Daar moet je met je gezin eten voor de ogen van Jehovah, je God, en blij zijn over alles wat je hebt ondernomen, omdat Jehovah, je God, je heeft gezegend.
Jullie mogen niet hetzelfde doen als wat we hier nu doen — waar iedereen doet wat hij zelf goedvindt — omdat jullie nog niet gekomen zijn op de rustplaats en in het erfdeel dat Jehovah, je God, je geeft. Als jullie de Jordaan eenmaal zijn overgestoken en in het land wonen dat Jehovah, je God, je in bezit geeft, zal hij jullie zeker rust geven van alle vijanden om jullie heen, en jullie zullen er onbezorgd wonen. Naar de plaats die Jehovah, je God, uitkiest als verblijfplaats voor zijn naam, moeten jullie alles brengen wat ik jullie opdraag: je brandoffers, je slachtoffers, je tienden, je bijdragen en elk gelofteoffer dat je Jehovah plechtig belooft. Je zult vrolijk zijn voor de ogen van Jehovah, je God — jij en je zonen, je dochters, je slaven en slavinnen, en de Levieten in jullie steden, want ze hebben geen erfdeel of bezit gekregen zoals jullie. Let erop dat je geen brandoffers brengt op elke willekeurige plaats die je ziet. Je mag alleen brandoffers brengen op de plaats die Jehovah in een van je stamgebieden uitkiest, en daar moet je alles doen wat ik je opdraag.
Maar wanneer je naar vlees verlangt, mag je een dier slachten en vlees eten, overeenkomstig de zegen die Jehovah, je God, je in al je steden gegeven heeft. Zowel een rein als een onrein persoon mag ervan eten, zoals je een gazelle of een hert zou eten. Maar het bloed mogen jullie niet eten. Dat moeten jullie als water op de grond uitgieten. Het is niet toegestaan om in je stad te eten van het volgende: het tiende deel van je graan, van je nieuwe wijn of van je olie, je eerstgeboren runderen, schapen of geiten, een gelofteoffer dat je plechtig belooft, je vrijwillige offers of je bijdragen. Die moet je eten voor de ogen van Jehovah, je God, op de plaats die Jehovah, je God, zal uitkiezen — jij en je zoon, je dochter, je slaaf en slavin, en de Levieten in jullie steden; en je zult vóór Jehovah, je God, blij zijn over alles wat je hebt ondernomen. Let erop dat je de Levieten niet aan hun lot overlaat zolang je in je land woont.
Wanneer Jehovah, je God, je een uitgestrekt gebied heeft gegeven, zoals hij je heeft beloofd, en je zegt: “Ik wil vlees eten”, omdat je daarnaar verlangt, dan mag je vlees eten wanneer je er maar naar verlangt. Als de plaats die Jehovah, je God, uitkiest om er zijn naam te vestigen, ver weg is, dan mag je een van de runderen, schapen of geiten slachten die Jehovah je gegeven heeft, zoals ik je heb opgedragen. Dat mag je dan in je stad eten wanneer je ernaar verlangt. Je mag het eten zoals je een gazelle of een hert zou eten; zowel een rein als een onrein persoon mag ervan eten. Maar je moet je vast voornemen om het bloed niet te eten, want het bloed is het leven, en je mag niet, samen met het vlees, het leven eten. Het bloed mag je niet eten. Dat moet je als water op de grond uitgieten. Eet het niet, dan zal het goed gaan met jou en je kinderen, omdat je doet wat in Jehovah’s ogen juist is. Wanneer je naar de plaats gaat die Jehovah uitkiest, mag je alleen de heilige dingen die van jou zijn en je gelofteoffers meenemen. Daar moet je je brandoffers brengen — het vlees en het bloed — op het altaar van Jehovah, je God. Het bloed van je slachtoffers moet tegen het altaar van Jehovah, je God, worden uitgegoten, maar het vlees mag je eten.
Zorg ervoor dat je gehoorzaam bent aan al deze woorden die ik je gebied, dan zal het altijd goed gaan met jou en je zonen, omdat je doet wat goed en juist is in de ogen van Jehovah, je God.
Wanneer Jehovah, je God, de volken die je uit hun bezit moet verdrijven heeft uitgeroeid en je in hun land woont, pas dan op dat je niet in de val loopt nadat ze voor jullie zijn uitgeroeid. Vraag niet naar hun goden door te zeggen: “Hoe vereerden die volken hun goden altijd? Dan ga ik dat ook doen.” Zo mag je Jehovah, je God, niet aanbidden, want zij doen voor hun goden alle walgelijke dingen die Jehovah haat. Ze verbranden zelfs hun zonen en dochters voor hun goden. Zorg ervoor dat jullie je strikt houden aan elk woord dat ik jullie gebied. Jullie mogen er niets aan toevoegen en er niets van afnemen.
Stel dat er in jullie midden een profeet opstaat of iemand die voorspellende dromen heeft en dat hij jullie een teken of een wonder geeft, en het teken of het wonder waarover hij het had komt uit, en hij zegt dan: “Laten we andere goden achternalopen,” goden die je niet kent, “en laten we die vereren.” Luister dan niet naar wat die profeet of die dromer zegt, want Jehovah, je God, stelt je op de proef om te zien of je Jehovah, je God, met je hele hart en je hele ziel liefhebt. Jehovah, je God, moet je volgen, voor hem moet je ontzag hebben, zijn geboden moet je naleven en naar zijn stem moet je luisteren. Hem moet je dienen en aan hem moet je je vasthouden. En die profeet of die dromer moet ter dood worden gebracht, omdat hij heeft aangezet tot opstand tegen Jehovah, je God — die jullie uit Egypte heeft geleid en jullie uit het huis van slavernij heeft losgekocht — om je af te brengen van de weg die Jehovah, je God, je geboden heeft te volgen. Zo moet je het kwaad uit je midden verwijderen.
Stel dat je broer — de zoon van je moeder — of je zoon of dochter, je geliefde vrouw of je beste vriend je in het geheim probeert te verlokken door te zeggen: “Laten we andere goden gaan vereren”, goden die jij en je voorouders niet kenden, goden van de volken om jullie heen, vlakbij of ver weg, van het ene uiteinde van het land tot het andere. Ga daar dan niet op in en luister niet naar hem. Je mag hem niet sparen en geen medelijden met hem hebben, en je mag hem niet in bescherming nemen, maar je moet hem beslist doden. Jij moet als eerste je hand tegen hem opheffen om hem ter dood te brengen, en daarna het hele volk. Je moet hem stenigen tot de dood erop volgt, omdat hij heeft geprobeerd je af te keren van Jehovah, je God, die je uit Egypte heeft geleid, uit het huis van slavernij. Heel Israël zal ervan horen en bang worden, en niemand onder jullie zal ooit nog zoiets slechts doen.
Stel dat je in een van de steden die Jehovah, je God, je geeft om er te wonen, hoort zeggen: “Er zijn slechte mannen die onder jullie rondgaan om de inwoners van hun stad van God af te keren. Ze zeggen: ‘Laten we andere goden gaan vereren’, goden waarmee jullie niet bekend zijn.” Dan moet je een onderzoek instellen en grondig navraag doen. Als blijkt dat er inderdaad zoiets walgelijks onder jullie is gebeurd, moet je de inwoners van die stad beslist doden met het zwaard. Vernietig de stad en alles wat daarin is, ook het vee, met het zwaard. Breng vervolgens de hele buit midden op het stadsplein bij elkaar en steek de stad in brand. De buit in zijn geheel zal dienen als een offer voor Jehovah, je God. De stad zal voor altijd een ruïne worden en mag nooit herbouwd worden. Je mag niets meenemen van wat voor de vernietiging bestemd is. Dan zal Jehovah zijn brandende woede laten varen en zal hij barmhartig zijn, medegevoel met je tonen en je talrijk maken, zoals hij met een eed aan je voorvaders heeft beloofd. Want je moet Jehovah, je God, gehoorzamen door je te houden aan alle geboden die ik je vandaag geef. Zo doe je wat juist is in de ogen van Jehovah, je God.
Jullie zijn zonen van Jehovah, je God. Maak geen insnijdingen bij jezelf en scheer je voorhoofd niet kaal voor een dode. Want jullie zijn een heilig volk voor Jehovah, je God, en Jehovah heeft jullie uit alle volken op aarde uitgekozen om zijn volk te worden, zijn speciale bezit.
Je mag niets eten wat walgelijk is. De volgende dieren mogen jullie eten: het rund, het schaap, de geit, het hert, de gazelle, de reebok, de wilde geit, de antilope, het wilde schaap en het bergschaap. Je mag elk dier eten dat gespleten hoeven met een volledige kloof heeft en dat herkauwt. Maar de volgende dieren die herkauwen of gespleten hoeven hebben, mag je niet eten: de kameel, de haas en de klipdas, want die herkauwen wel maar hebben geen gespleten hoeven. Ze zijn voor jullie onrein. Ook het varken is voor jullie onrein, want het heeft wel gespleten hoeven maar het herkauwt niet. Je mag zijn vlees niet eten en zijn kadaver niet aanraken.
Van alles wat in het water leeft, mogen jullie het volgende eten: alles met vinnen en schubben mogen jullie eten. Maar jullie mogen niets eten wat geen vinnen en schubben heeft. Het is voor jullie onrein.
Alle reine vogels mogen jullie eten. Maar de volgende mogen jullie niet eten: de arend, de visarend, de zwarte gier, de rode wouw, de zwarte wouw en alle andere soorten wouwen, alle soorten raven, de struisvogel, de uil, de meeuw, alle soorten valken, de steenuil, de ransuil, de zwaan, de pelikaan, de gier, de aalscholver, de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis. Ook alle gevleugelde insecten zijn voor jullie onrein. Ze mogen niet gegeten worden. Alle reine vliegende dieren mogen jullie eten.
Jullie mogen geen dier eten dat dood wordt aangetroffen. Je mag het te eten geven aan de vreemdeling die in je stad woont of het aan een buitenlander verkopen. Want jullie zijn een heilig volk voor Jehovah, je God.
Je mag een geitenbokje niet in de melk van zijn moeder koken.
Je moet beslist jaar na jaar een tiende geven van de opbrengst van wat je op het veld gezaaid hebt. Het tiende deel van je graan, van je nieuwe wijn en van je olie, en ook je eerstgeboren runderen, schapen en geiten moet je eten voor de ogen van Jehovah, je God, op de plaats die hij uitkiest als verblijfplaats voor zijn naam. Zo zul je leren om altijd ontzag te hebben voor Jehovah, je God.
Maar als de plaats die Jehovah, je God, voor zijn naam uitkiest ver bij je vandaan is en de reis te lang voor je is, en je al die dingen niet kunt vervoeren omdat Jehovah, je God, je zegent, dan mag je het verkopen en met het geld in je hand naar de plaats reizen die Jehovah, je God, zal uitkiezen. Vervolgens mag je het geld uitgeven aan alles waar je zin in hebt: runderen, schapen, geiten, wijn, andere alcoholische dranken en alles wat je maar wilt. Dat moet je daar met je gezin voor de ogen van Jehovah, je God, eten, en jullie moeten vrolijk zijn. En laat de Levieten in jullie steden niet aan hun lot over, want ze hebben geen erfdeel of bezit gekregen zoals jullie.
Aan het eind van elk derde jaar moet je het volledige tiende deel van je opbrengst van dat jaar binnen je stad brengen en daar opslaan. De Levieten, die geen erfdeel of bezit hebben gekregen zoals jullie, de vreemdelingen die bij jullie wonen, de vaderloze kinderen en de weduwen in jullie steden kunnen dan komen en zo veel eten als ze willen. Dan zal Jehovah, je God, alles zegenen wat je doet.
Aan het eind van elk zevende jaar moet je kwijtschelding verlenen. De kwijtschelding houdt het volgende in: Elke schuldeiser moet zijn naaste de schuld kwijtschelden die hij bij hem heeft gemaakt. Hij mag zijn naaste of zijn broeder niet tot betaling dwingen, want de kwijtschelding zal worden afgekondigd ter ere van Jehovah. Een buitenlander mag je wel tot betaling dwingen, maar als je broeder je iets schuldig is, moet je hem dat kwijtschelden. Niemand van jullie hoeft trouwens arm te worden, want Jehovah zal je beslist zegenen in het land dat Jehovah, je God, je als erfdeel in bezit geeft. Maar dan moet je Jehovah, je God, wel strikt gehoorzamen door dit hele gebod dat ik je vandaag geef, zorgvuldig na te leven. Want Jehovah, je God, zal je zegenen, zoals hij je heeft beloofd, en je zult aan veel volken lenen, maar zelf zul je van niemand hoeven te lenen. Je zult over veel volken heersen, maar zij zullen niet over jou heersen.
Als een van je broeders arm wordt in een van de steden in het land dat Jehovah, je God, je geeft, wees dan niet harteloos of gierig tegenover je arme broeder. Je moet juist vrijgevig zijn en hem in elk geval lenen wat hij nodig heeft of tekortkomt. Pas op dat je niet bij jezelf denkt: “Het zevende jaar, het jaar van kwijtschelding, komt eraan”, en door die slechte gedachte gierig wordt tegenover je arme broeder en hem niets geeft. Als hij vervolgens Jehovah aanroept om over je te klagen, zal het jou als zonde worden aangerekend. Je moet dus gul voor hem zijn en je moet zonder tegenzin aan hem geven, want Jehovah, je God, zal om die reden alles zegenen wat je doet en onderneemt. Want er zullen altijd arme mensen in het land zijn. Daarom gebied ik jullie: “Wees vrijgevig tegenover je broeders in het land die arm zijn of er slecht aan toe zijn.”
Als een van je broeders, een Hebreeuwse man of vrouw, aan je is verkocht en zes jaar voor je heeft gewerkt, moet je hem in het zevende jaar vrijlaten. Wanneer je hem vrijlaat, mag je hem niet met lege handen laten gaan. Je moet vrijgevig zijn en hem iets geven van je kudde, je dorsvloer en je olie- en wijnpers. In de mate dat Jehovah, je God, je heeft gezegend, moet je ook aan hem geven. Vergeet niet dat jullie zelf slaven waren in Egypte en dat Jehovah, je God, jullie toen heeft losgekocht. Daarom geef ik je vandaag dit gebod.
Maar als hij tegen je zegt: “Ik wil niet bij je weggaan!”, omdat hij het goed bij je heeft en van jou en je gezin is gaan houden, dan moet je een priem pakken en die door zijn oor in de deur steken, en hij zal je slaaf blijven zolang hij leeft. Voor je slavin geldt hetzelfde. Zie het niet als een zwaar verlies als hij vertrekt wanneer je hem vrijlaat, want het werk dat hij zes jaar lang voor je heeft gedaan is dubbel zo veel waard als dat van een loonarbeider, en Jehovah, je God, heeft je in alles gezegend.
Elk eerstgeboren mannetje van je runderen, schapen en geiten moet je aan Jehovah, je God, opdragen. Een eerstgeboren kalf mag je niet voor je laten werken en een eerstgeboren lam of bokje mag je niet scheren. Elk jaar moet je het samen met je gezin voor de ogen van Jehovah, je God, eten op de plaats die Jehovah uitkiest. Maar als het dier een gebrek heeft — als het kreupel of blind is of een ander ernstig gebrek heeft — mag je het niet als slachtoffer aan Jehovah, je God, brengen. Je moet er in je stad van eten, of je nu rein of onrein bent, net als bij een gazelle of een hert. Maar het bloed ervan mag je niet eten; je moet het als water op de grond uitgieten.
Herdenk de maand abib en vier het Pascha voor Jehovah, je God, want in de maand abib heeft Jehovah, je God, je ’s nachts uit Egypte geleid. Als paschaoffer voor Jehovah, je God, moet je een rund, een schaap of een geit slachten op de plaats die Jehovah uitkiest als verblijfplaats voor zijn naam. Je mag daarbij niets gezuurds eten. Zeven dagen lang moet je ongezuurd brood eten, het brood van ellende, want je bent in grote haast uit Egypte vertrokken. Doe dat zodat je de dag van je vertrek uit Egypte je hele leven niet zult vergeten. Zeven dagen lang mag er in je hele gebied geen zuurdesem te vinden zijn, en van het vlees dat je op de avond van de eerste dag slacht, mag niets de hele nacht bewaard worden tot de volgende ochtend. Je mag het paschaoffer niet zomaar in elke stad slachten die Jehovah, je God, je geeft. Dat moet worden gedaan op de plaats die Jehovah, je God, uitkiest als verblijfplaats voor zijn naam. Je moet het paschaoffer ’s avonds direct na zonsondergang slachten, op de dag dat jullie uit Egypte vertrokken. Je moet het klaarmaken en eten op de plaats die Jehovah, je God, uitkiest, en ’s morgens mag je teruggaan naar je eigen tent. Zes dagen lang moet je ongezuurd brood eten, en op de zevende dag zal er een plechtige vergadering zijn voor Jehovah, je God. Je mag dan niet werken.
Je moet zeven weken aftellen. Je moet beginnen met het aftellen van de zeven weken op het moment dat je de sikkel voor het eerst in het graan slaat. Dan moet je het Wekenfeest vieren voor Jehovah, je God, door hem een vrijwillig offer te geven dat overeenkomt met de zegen die Jehovah, je God, je heeft gegeven. Je moet vrolijk zijn voor de ogen van Jehovah, je God — jij en je zonen, je dochters, je slaven, je slavinnen, de Levieten in je stad, de vreemdelingen die bij jullie wonen, en de vaderloze kinderen en weduwen in jullie midden — op de plaats die Jehovah, je God, uitkiest als verblijfplaats voor zijn naam. Vergeet niet dat jullie zelf slaven waren in Egypte, en houd je aan deze voorschriften en leef ze na.
Wanneer je de opbrengst van je dorsvloer en van je olie- en wijnpers binnenhaalt, moet je zeven dagen lang het Loofhuttenfeest vieren. Wees vrolijk tijdens het feest — jij en je zonen, je dochters, je slaven, je slavinnen, de Levieten, de vreemdelingen die bij jullie wonen, en de vaderloze kinderen en de weduwen in je stad. Zeven dagen lang zul je dit feest vieren voor Jehovah, je God, op de plaats die Jehovah uitkiest, want Jehovah, je God, zal je hele opbrengst zegenen en alles wat je doet, en je zult buitengewoon grote vreugde hebben.
Drie keer per jaar moeten alle mannen onder jullie voor Jehovah, je God, verschijnen op de plaats die hij uitkiest: voor het Feest van het Ongezuurde Brood, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest. Niemand van hen mag met lege handen voor Jehovah verschijnen. Het geschenk dat iedereen meeneemt, moet overeenkomen met de zegen die Jehovah, je God, hem heeft gegeven.
Stel voor elke stam rechters en beambten aan in alle steden die Jehovah, je God, jullie geeft. Zij moeten op een rechtvaardige manier rechtspreken over het volk. Verdraai het recht niet, wees niet partijdig en neem geen steekpenningen aan, want steekpenningen verblinden de ogen van wijzen en verdraaien de woorden van rechtvaardigen. Streef gerechtigheid na en niets dan gerechtigheid, dan zul je in leven blijven en het land in bezit nemen dat Jehovah, je God, je geeft.
Je mag geen enkele boom als heilige paal planten naast het altaar dat je voor Jehovah, je God, maakt.
Je mag ook geen heilige zuil oprichten, want dat is iets wat Jehovah, je God, haat.
Je mag Jehovah, je God, geen rund of schaap met een gebrek of een afwijking als slachtoffer brengen, want dat vindt Jehovah, je God, walgelijk.
Stel dat er in een van de steden die Jehovah, je God, jullie geeft, een man of een vrouw wordt aangetroffen die doet wat slecht is in de ogen van Jehovah, je God, en die zijn verbond overtreedt en afdwaalt door andere goden te aanbidden en zich voor die neer te buigen, of voor de zon, de maan of het hele hemelse leger — iets wat ik niet heb geboden. Als zoiets aan je wordt gemeld of je ervan hoort, moet je een grondig onderzoek instellen. Als het waar blijkt te zijn dat er zoiets walgelijks in Israël gedaan is, dan moet je de man of de vrouw die zich hieraan schuldig heeft gemaakt, buiten de stadspoorten brengen, en de man of de vrouw moet gestenigd worden tot de dood erop volgt. De persoon mag alleen ter dood worden gebracht op grond van de verklaring van twee of drie getuigen. Hij mag niet worden gedood op grond van de verklaring van één getuige. De getuigen moeten als eersten hun hand opheffen om hem te doden, en daarna volgt de rest van het volk. Je moet het kwaad uit jullie midden verwijderen.
Als er zich in een van jullie steden een rechtszaak voordoet die te ingewikkeld voor je is, bijvoorbeeld als het gaat om bloedvergieten, geweldpleging, rechtsvordering of andere geschilpunten, dan moet je naar de plaats gaan die Jehovah, je God, uitkiest. Ga naar de Levitische priesters en naar de rechter die op dat moment dienst doet en raadpleeg hen. Dan zullen zij je van hun uitspraak op de hoogte stellen. Vervolgens moet je handelen in overeenstemming met de uitspraak die ze aan je bekendmaken vanuit de plaats die Jehovah uitkiest. Volg al hun instructies nauwkeurig op. Handel in overeenstemming met de wet die ze je tonen en het vonnis dat ze uitspreken. Wijk niet af van de uitspraak die ze aan je bekendmaken, niet naar rechts en niet naar links. Als iemand zo arrogant is om niet te luisteren naar de priester die dienst doet voor Jehovah, je God, of naar de rechter, dan moet hij sterven. Je moet het kwaad uit Israël verwijderen. Het hele volk zal ervan horen en bang worden, en ze zullen het niet meer wagen zoiets te doen.
Wanneer je in het land bent gekomen dat Jehovah, je God, je geeft, en het in bezit hebt genomen en er woont, en je zegt: “Laten we een koning over ons aanstellen, net zoals alle volken om ons heen”, dan moet je een koning aanstellen die Jehovah, je God, uitkiest. Je moet een van je broeders als koning aanstellen. Het is verboden om een buitenlander die geen broeder van je is, over je aan te stellen. Maar hij mag niet veel paarden houden en hij mag het volk ook niet naar Egypte laten teruggaan om aan meer paarden te komen, want Jehovah heeft tegen jullie gezegd: “Die weg mogen jullie nooit meer op gaan.” Ook is het hem niet toegestaan veel vrouwen te hebben, anders zou zijn hart kunnen afdwalen. En hij mag ook geen grote hoeveelheden zilver en goud verzamelen. Zodra hij op de troon van zijn koninkrijk heeft plaatsgenomen, moet hij voor zichzelf in een boek een afschrift maken van deze wet, aan de hand van het exemplaar dat door de Levitische priesters wordt bewaard.
Hij moet het bij zich houden en hij moet er alle dagen van zijn leven in lezen. Zo leert hij ontzag te hebben voor Jehovah, zijn God, en zich aan alle woorden van deze wet en deze voorschriften te houden door ze na te leven. Dan zal hij zich niet boven zijn broeders verheffen en zal hij niet afwijken van het gebod, niet naar rechts en niet naar links, en zullen hij en zijn zonen lange tijd koning blijven in Israël.
De Levitische priesters, en zelfs de hele stam Levi, zullen geen erfdeel of bezit krijgen zoals de rest van Israël. Ze zullen eten van de vuuroffers voor Jehovah, die zijn erfdeel zijn. Ze mogen dus geen erfdeel hebben te midden van hun broeders. Jehovah is hun erfdeel, zoals hij hun heeft gezegd.
Dit is het deel van het offer dat het volk aan de priesters moet geven: Wie een slachtoffer brengt, of het nu een rund of een schaap is, moet het schouderstuk, de kaken en de maag aan de priester geven. Ook de eerste opbrengst van je graan, je nieuwe wijn, je olie en de eerste wol van je schapen moet je aan hem geven. Jehovah, je God, heeft hem en zijn zonen uit al jullie stammen uitgekozen om altijd dienst te doen in de naam van Jehovah.
Als een Leviet vertrekt uit een van jullie steden in Israël waar hij woonde en hij graag naar de plaats wil gaan die Jehovah uitkiest, mag hij daar dienst doen in de naam van Jehovah, zijn God, net als al zijn broeders, de Levieten, die daar vóór Jehovah dienen. Hij zal dezelfde hoeveelheid voedsel krijgen als zij, ongeacht wat de verkoop van zijn familiebezit hem oplevert.
Wanneer je in het land bent gekomen dat Jehovah, je God, je geeft, mag je de walgelijke gebruiken van die volken niet overnemen. Het mag bij jullie niet voorkomen dat iemand zijn zoon of dochter als offer verbrandt, dat iemand aan waarzeggerij, toverij of magie doet, naar voortekens zoekt, bezweringen over anderen uitspreekt, een medium of waarzegger raadpleegt of de doden om raad vraagt. Want Jehovah vindt iemand die zulke dingen doet walgelijk, en vanwege die walgelijke praktijken verdrijft Jehovah, je God, hen voor jullie. Je moet onberispelijk zijn in de ogen van Jehovah, je God.
Want de volken die jullie uit hun bezit verdrijven, hebben de gewoonte te luisteren naar mensen die aan magie en waarzeggerij doen. Maar Jehovah, je God, staat jullie dat niet toe. Jehovah, je God, zal uit het midden van je broeders een profeet voor jullie laten opstaan zoals ik. Jullie moeten naar hem luisteren. Dat is naar aanleiding van wat jullie Jehovah, je God, hebben gevraagd in Horeb op de dag dat jullie daar waren bijeengekomen. Jullie zeiden: “Laat ons de stem van Jehovah, onze God, niet meer horen en dit grote vuur niet meer zien, anders sterven we.” Jehovah zei toen tegen mij: “Wat ze hebben gezegd is goed. Ik zal uit het midden van hun broeders een profeet voor hen laten opstaan zoals jij, en ik zal hem mijn woorden in de mond leggen. Alles wat ik hem opdraag, zal hij tegen hen zeggen. Wie niet luistert naar de woorden die hij in mijn naam spreekt, zal ik beslist ter verantwoording roepen.
Een profeet die het waagt in mijn naam iets te zeggen wat ik hem niet heb opgedragen of die in de naam van andere goden spreekt, moet sterven. Maar misschien zeg je bij jezelf: ‘Hoe kunnen we weten dat een uitspraak niet van Jehovah komt?’ Als de profeet iets zegt in de naam van Jehovah, en wat hij zegt gebeurt niet of komt niet uit, dan heeft Jehovah het niet gesproken. De profeet is overmoedig geweest. Je hoeft niet bang voor hem te zijn.”
Wanneer Jehovah, je God, de volken van het land dat Jehovah, je God, jullie geeft, vernietigt en jullie hen uit hun bezit hebben verdreven en in hun steden en hun huizen zijn gaan wonen, moeten jullie drie steden aanwijzen in het land dat Jehovah, je God, jullie in bezit geeft. Je moet het grondgebied van het land dat Jehovah, je God, jullie in bezit geeft, in drieën verdelen. Zorg dat de wegen in orde zijn zodat iemand die een ander heeft gedood naar een van die steden kan vluchten.
Het volgende geldt voor iemand die een ander heeft gedood en daarheen vlucht om in leven te blijven: als hij iemand onopzettelijk heeft geraakt terwijl hij voor die tijd geen hekel aan hem had — bijvoorbeeld als hij met iemand het bos in gaat om hout te verzamelen en zijn hand opheft om met een bijl een boom om te hakken, maar het blad losschiet van de steel en de ander dodelijk treft — dan moet de dader naar een van die steden vluchten om in leven te blijven. Anders kan het zijn dat de bloedwreker de dader in woede achtervolgt, hem inhaalt en hem doodt doordat de afstand tot de stad te groot was. Toch verdiende hij het niet te sterven, want hij had voor die tijd geen hekel aan die persoon. Daarom draag ik jullie op: wijs drie steden aan.
Als Jehovah, je God, jullie gebied uitbreidt zoals hij jullie voorvaders heeft gezworen, en hij jullie het hele land heeft gegeven dat hij aan jullie voorvaders heeft beloofd — als jullie je tenminste strikt houden aan alle geboden die ik jullie vandaag geef, namelijk Jehovah, je God, lief te hebben en altijd de weg te volgen die hij je wijst — dan moeten jullie drie steden aan deze drie toevoegen. Zo zal er geen onschuldig bloed worden vergoten in het land dat Jehovah, je God, jullie als erfdeel geeft, en zullen jullie geen bloedschuld op je laden.
Maar als een man een hekel aan iemand had en naar een gelegenheid heeft gezocht om hem aan te vallen en hem dodelijk heeft verwond zodat de persoon sterft, en hij naar een van die steden is gevlucht, dan moeten de oudsten van zijn stad hem bij zich roepen en hem aan de bloedwreker uitleveren, en hij moet sterven. Je mag geen medelijden met hem hebben. Je moet Israël ontdoen van de schuld vanwege het onschuldige bloed. Dan zal het goed met jullie gaan.
Als je je erfdeel krijgt in het land dat Jehovah, je God, je in bezit geeft, mag je bij je buurman de grenstekens niet verplaatsen. De grenzen moeten blijven zoals die door de voorouders zijn bepaald.
Niemand mag op basis van één enkele getuigenverklaring worden veroordeeld vanwege een overtreding of zonde die hij heeft begaan. De kwestie moet worden bevestigd door de verklaringen van twee getuigen of door de verklaringen van drie getuigen. Als een getuige met kwade bedoelingen tegen iemand getuigt en hem van een overtreding beschuldigt, dan moeten de twee mannen die het geschil hebben voor Jehovah verschijnen en voor de priesters en de rechters die op dat moment dienst doen. De rechters zullen een grondig onderzoek instellen. Als blijkt dat de man een valse getuige is en dat hij zijn broeder vals beschuldigd heeft, dan moeten jullie met hem hetzelfde doen als hij zijn broeder wilde aandoen. Jullie moeten het kwaad uit jullie midden verwijderen. De rest van het volk zal ervan horen en bang worden, en niemand onder jullie zal ooit nog zoiets slechts doen. Je mag geen medelijden hebben: een leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet.
Als je oorlog gaat voeren tegen je vijanden en je hun paarden en strijdwagens ziet en een leger dat groter is dan dat van jullie, wees dan niet bang voor ze, want Jehovah, je God, die jullie uit Egypte heeft geleid, is met je. Vlak voor het begin van de strijd moet de priester naar voren komen en het volk toespreken. Hij moet tegen hen zeggen: “Luister, Israël! Jullie staan op het punt om tegen je vijanden te strijden. Laat de moed niet zakken. Wees niet bang of angstig, en laat je niet door hen afschrikken, want Jehovah, je God, gaat met jullie mee om voor jullie te strijden tegen je vijanden en om jullie te redden.”
En de beambten moeten tegen het volk zeggen: “Wie heeft een nieuw huis gebouwd en het nog niet in gebruik genomen? Laat hem naar huis teruggaan, anders sterft hij misschien in de strijd en zal een ander het in gebruik nemen. Wie heeft een wijngaard geplant en er nog geen druiven van geoogst? Laat hem naar huis teruggaan, anders sterft hij misschien in de strijd en zal een ander de druiven oogsten. En wie is met een vrouw verloofd maar nog niet met haar getrouwd? Laat hem naar huis teruggaan, anders sterft hij misschien in de strijd en zal een andere man met haar trouwen.” Ook moeten de beambten het volk vragen: “Wie is er bang en ontbreekt het aan moed? Laat hem naar huis teruggaan, anders verliezen zijn broeders door hem ook nog de moed.” Nadat de beambten het volk hebben toegesproken, moeten ze legeraanvoerders aanstellen om het volk te leiden.
Als je op het punt staat een stad aan te vallen, moet je eerst vredesvoorwaarden aanbieden. Als de stad de voorwaarden aanvaardt en de poorten voor jullie opent, moet je alle inwoners verplichten tot dwangarbeid, en ze zullen jullie dienen. Maar als de stad weigert vrede met jullie te sluiten en de strijd met jullie aangaat, moeten jullie de stad belegeren. Jehovah, je God, zal jullie de stad zeker in handen geven, en je moet alle mannen met het zwaard doden. Maar de vrouwen, de kinderen, het vee en alles wat zich in de stad bevindt, de hele buit, mag je voor jezelf meenemen. Je zult eten van de buit van je vijanden, die Jehovah, je God, je gegeven heeft.
Dat moet je doen met alle steden die heel ver van jullie vandaan zijn en die niet bij de steden van deze naburige volken horen. Maar in de steden van deze volken, die Jehovah, je God, jullie als erfdeel geeft, mag je niets wat ademt in leven laten. De Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten — je moet ze voor volledige vernietiging bestemmen, zoals Jehovah, je God, jullie geboden heeft. Anders leren ze jullie al hun walgelijke praktijken die ze voor hun goden doen, en daardoor zouden jullie zondigen tegen Jehovah, je God.
Als je een stad belegert om die in te nemen en er vele dagen tegen strijdt, mag je niet de bijl in de bomen eromheen slaan en ze kappen. Je mag ervan eten maar je mag ze niet omhakken. Want een boom die in het veld staat is toch geen mens, dat je hem moet belegeren? Je mag alleen bomen kappen waarvan je weet dat ze niet voor voedsel worden gebruikt. Die mag je omhakken en je mag er werktuigen van maken om de stad die oorlog tegen je voert te belegeren, totdat de stad valt.
Als er in het land dat Jehovah, je God, je in bezit geeft, op een veld een lichaam wordt aangetroffen van iemand die gedood is en het is niet bekend wie de dader is, dan moeten de oudsten en de rechters ernaartoe gaan en de afstand tussen het lichaam en de steden eromheen meten. Vervolgens moeten de oudsten van de stad die het dichtst in de buurt van het lichaam ligt, een jonge koe uit de kudde kiezen waarmee nog nooit is gewerkt, die nog nooit een juk heeft gedragen. De oudsten van die stad moeten de jonge koe naar een dal brengen waar water stroomt en waar de grond niet bewerkt of ingezaaid is. Daar in het dal moeten ze de nek van de jonge koe breken.
De priesters, de Levieten, moeten naar voren komen, want Jehovah, je God, heeft hen uitgekozen om dienst voor hem te doen, om in de naam van Jehovah zegeningen uit te spreken. Zij zullen uitspraak doen bij elk geschil in verband met geweldpleging. Daarna moeten alle oudsten van de stad die het dichtst bij het lichaam ligt, hun handen wassen boven de jonge koe waarvan de nek in het dal gebroken is. Ze moeten verklaren: “Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben niet gezien dat het vergoten werd. Jehovah, houd uw volk Israël, dat u hebt losgekocht, hier niet verantwoordelijk voor, en bevrijd uw volk Israël van de schuld voor onschuldig bloed.” Dan zal de bloedschuld hun niet worden aangerekend. Zo zul je je ontdoen van de schuld voor onschuldig bloed, door te doen wat juist is in Jehovah’s ogen.
Als je tegen je vijanden ten strijde trekt en Jehovah, je God, hen voor je verslaat en je hen gevangenneemt, en je ziet onder de gevangenen een mooie vrouw die je aantrekkelijk vindt en die je tot vrouw wilt nemen, dan mag je haar mee naar huis nemen. Vervolgens moet ze haar hoofd kaalscheren, haar nagels verzorgen, de kleding die ze als gevangene droeg wegdoen en in je huis komen wonen. Ze zal een maand lang om haar vader en moeder rouwen en daarna mag je gemeenschap met haar hebben. Jij zult haar man worden en zij zal je vrouw worden. Maar als ze je niet bevalt, moet je haar laten gaan waarheen ze wil. Je mag haar niet verkopen of slecht behandelen, want je hebt haar vernederd.
Stel dat een man twee vrouwen heeft en hij meer van de een houdt dan van de ander. Beide vrouwen schenken hem een zoon, en de eerstgeborene is de zoon van de minder geliefde vrouw. Op de dag dat hij zijn zonen de erfenis geeft, mag hij de zoon van de geliefde vrouw niet als zijn eerstgeborene behandelen ten koste van de zoon van de minder geliefde vrouw, die het eerst geboren is. Hij moet de zoon van de minder geliefde vrouw erkennen als de eerstgeborene door hem een dubbel deel te geven van alles wat hij heeft, want die zoon is de eerste vrucht van zijn voortplantingsvermogen. Hij heeft recht op de positie van de eerstgeborene.
Stel dat iemand een zoon heeft die onhandelbaar en opstandig is en zijn vader en moeder niet gehoorzaamt, en dat ze hebben geprobeerd hem te corrigeren maar hij niet naar ze wil luisteren. Zijn vader en moeder moeten hem dan meenemen naar de oudsten bij de stadspoort en tegen de oudsten van de stad zeggen: “Deze zoon van ons is onhandelbaar en opstandig, en hij wil ons niet gehoorzamen. Hij is een veelvraat en een dronkaard.” Dan moeten alle mannen van zijn stad hem stenigen tot de dood erop volgt. Zo moet je het kwaad uit jullie midden verwijderen, en heel Israël zal ervan horen en bang worden.
Als iemand een zonde begaat waarop de doodstraf staat en hij ter dood is gebracht en je hem aan een paal hebt gehangen, mag zijn lichaam niet de hele nacht aan de paal blijven hangen. Je moet hem beslist dezelfde dag nog begraven, want een gehangene is door God vervloekt, en je mag het land dat Jehovah, je God, je als erfdeel geeft, niet verontreinigen.
Als je ziet dat een stier of schaap van je broeder verdwaald is, mag je niet doen alsof je het niet hebt gezien. Je moet het dier beslist naar je broeder terugbrengen. Maar als je broeder ver weg woont of als je de eigenaar niet kent, dan moet je het dier mee naar huis nemen, en het moet bij je blijven totdat je broeder het komt zoeken. Dan moet je het aan hem teruggeven. Hetzelfde moet je doen met de ezel van je broeder, zijn kleding of iets anders wat hij is kwijtgeraakt. Als je het vindt, mag je niet doen alsof je het niet hebt gezien.
Als je op de weg de ezel of de stier van je broeder ziet vallen, mag je niet doen alsof je het niet hebt gezien. Je moet hem beslist helpen het dier weer overeind te krijgen.
Een vrouw mag geen mannenkleren dragen en een man mag geen vrouwenkleren dragen. Want Jehovah, je God, walgt van iedereen die dat doet.
Als je onderweg bent en in een boom of op de grond toevallig een vogelnest met jongen of eieren ziet, en de moeder op de jongen of de eieren zit, dan mag je de moeder niet samen met de jongen weghalen. De moeder moet je in elk geval laten gaan, maar de jongen mag je meenemen. Als je je daaraan houdt, zal het goed met je gaan en zul je lang blijven leven.
Als je een nieuw huis bouwt, moet je rond het dak een muurtje maken, zodat er niemand af valt en er geen bloedschuld over je huis komt.
Je mag je wijngaard niet inzaaien met twee soorten zaad. Anders zal de hele opbrengst van het zaad dat je zaait en de opbrengst van de wijngaard aan het heiligdom vervallen.
Je mag een stier en een ezel niet samen voor de ploeg spannen.
Je mag geen kleding dragen die is geweven van wol en linnen samen.
Je moet kwastjes maken aan de vier hoeken van de kleding die je draagt.
Stel dat een man met een vrouw trouwt en gemeenschap met haar heeft maar vervolgens een hekel aan haar krijgt, en hij haar van slecht gedrag beschuldigt en haar een slechte naam bezorgt door te zeggen: “Ik ben met deze vrouw getrouwd, maar toen ik gemeenschap met haar had, ontdekte ik dat ze geen maagd meer was.” Dan moeten de vader en moeder van het meisje met het bewijs van haar maagdelijkheid naar de oudsten bij de stadspoort gaan. De vader van het meisje moet tegen de oudsten zeggen: “Ik heb mijn dochter aan deze man tot vrouw gegeven, maar hij heeft een hekel aan haar en hij beschuldigt haar van slecht gedrag door te zeggen: ‘Ik heb ontdekt dat uw dochter geen maagd meer is.’ Kijk, hier is het bewijs van de maagdelijkheid van mijn dochter.” Vervolgens moeten ze het kleed voor de stadsoudsten uitspreiden. De stadsoudsten moeten de man meenemen en hem straffen. Ze moeten hem een boete van 100 zilveren sikkels opleggen en dat bedrag aan de vader van het meisje geven, omdat de man een maagd in Israël een slechte naam heeft bezorgd. Zij zal zijn vrouw blijven en zolang hij leeft, mag hij niet van haar scheiden.
Maar als de beschuldiging waar blijkt en er geen bewijs is dat het meisje nog maagd was, dan moeten ze het meisje naar de ingang van het huis van haar vader brengen. De mannen van de stad moeten haar stenigen tot de dood erop volgt, omdat ze iets schandelijks in Israël heeft gedaan door seksuele immoraliteit in het huis van haar vader te bedrijven. Zo moet je het kwaad uit jullie midden verwijderen.
Als een man wordt betrapt terwijl hij bij de vrouw van een ander ligt, moeten beiden sterven, zowel de man die bij de vrouw ligt als de vrouw. Zo moet je het kwaad uit Israël verwijderen.
Als een maagd verloofd is met een man, en een andere man haar in de stad tegenkomt en gemeenschap met haar heeft, dan moeten jullie hen beiden naar de poort van de stad brengen en hen stenigen tot de dood erop volgt — het meisje omdat ze niet om hulp heeft geroepen, terwijl ze in de stad was, en de man omdat hij de vrouw van een ander vernederd heeft. Zo moet je het kwaad uit jullie midden verwijderen.
Maar als de man het verloofde meisje in het open veld is tegengekomen, en de man haar heeft gedwongen om gemeenschap met hem te hebben, dan moet de man die gemeenschap met haar heeft gehad sterven, maar het meisje mag je niets doen. Het meisje heeft geen zonde begaan waarop de doodstraf staat. Dit geval is gelijk aan dat van een man die een ander aanvalt en hem vermoordt. Want hij is haar in het open veld tegengekomen en het verloofde meisje heeft om hulp geroepen, maar er was niemand die haar kon redden.
Als een man een maagd tegenkomt die niet verloofd is, en hij haar vastgrijpt en gemeenschap met haar heeft en ze betrapt worden, dan moet de man die bij haar heeft gelegen de vader van het meisje 50 zilveren sikkels geven, en ze zal zijn vrouw worden. Omdat hij haar heeft vernederd, mag hij zolang hij leeft niet van haar scheiden.
Een man mag niet met de vrouw van zijn vader trouwen, anders onteert hij zijn vader.
Een man die gecastreerd is doordat zijn zaadballen zijn verbrijzeld of bij wie het geslachtsdeel is afgesneden, mag geen deel uitmaken van de gemeente van Jehovah.
Geen enkele onwettige zoon mag deel uitmaken van de gemeente van Jehovah. Zelfs tot in de tiende generatie mag geen van zijn nakomelingen deel uitmaken van de gemeente van Jehovah.
Geen enkele Ammoniet of Moabiet mag deel uitmaken van de gemeente van Jehovah. Zelfs tot in de tiende generatie mag niemand van hun nakomelingen ooit deel uitmaken van de gemeente van Jehovah. Ze zijn jullie namelijk niet met voedsel en water te hulp gekomen tijdens jullie tocht uit Egypte, en ze hebben Bileam, de zoon van Beor, uit Pethor in Mesopotamië, ingehuurd om jullie te vervloeken. Maar Jehovah, je God, weigerde naar Bileam te luisteren. Omdat Jehovah, je God, van je hield, heeft Jehovah, je God, de vloek voor je veranderd in een zegen. Zolang je leeft, mag je nooit bijdragen aan hun vrede en hun voorspoed.
Je mag een Edomiet niet haten, want hij is je broeder.
Ook een Egyptenaar mag je niet haten, want je hebt als vreemdeling in zijn land gewoond. Vanaf de derde generatie mogen hun kinderen deel uitmaken van de gemeente van Jehovah.
Als je tegen je vijanden optrekt en je kamp opslaat, mag je niets doen wat slecht is. Als een man ’s nachts onrein wordt door een zaadlozing, moet hij het kamp verlaten en buiten het kamp blijven. Tegen het vallen van de avond moet hij zich met water wassen, en na zonsondergang mag hij weer in het kamp komen. Er moet buiten het kamp een afgezonderde plek worden aangewezen, en daar moet je naartoe gaan. Bij je uitrusting moet je een pin hebben. Als je buiten neerhurkt, moet je daarmee een gat graven. Vervolgens moet je je uitwerpselen bedekken. Want Jehovah, je God, wandelt rond in jullie kamp om je te bevrijden en om je vijanden aan je over te leveren. Het kamp moet heilig zijn, zodat hij niets onfatsoenlijks bij je ziet en je in de steek laat.
Een slaaf die bij je komt nadat hij bij zijn meester is weggelopen, mag je niet aan zijn meester uitleveren. Hij mag bij jullie blijven wonen op de plaats die hij in een van jullie steden uitkiest, waar hij maar wil. Je mag hem niet slecht behandelen.
Geen enkele dochter van Israël mag een tempelprostituee worden, en ook geen enkele zoon van Israël mag een tempelprostitué worden. Het geld dat aan een vrouwelijke prostituee of een mannelijke prostitué wordt betaald, mag niet in het huis van Jehovah, je God, worden gebracht om een gelofte in te lossen, want Jehovah, je God, walgt daarvan.
Je mag je broeder geen rente laten betalen, of het nu gaat om geld, voedsel of iets anders waarvoor je rente kunt vragen. Een buitenlander mag je rente laten betalen, maar je broeder niet. Dan zal Jehovah, je God, je zegenen bij alles wat je onderneemt in het land dat je in bezit gaat nemen.
Als je een gelofte doet aan Jehovah, je God, kom die dan zonder uitstel na. Want Jehovah, je God, zal dat zeker van je eisen, en anders zal hij het je als zonde aanrekenen. Maar als je geen gelofte doet, maak je je ook niet schuldig aan een zonde. Wat er over je lippen komt, moet je nakomen, en je moet doen wat je met je eigen mond plechtig aan Jehovah, je God, beloofd hebt als vrijwillig offer.
Als je in de wijngaard van je naaste komt, mag je druiven eten tot je verzadigd bent, maar je mag ze niet ergens in doen om ze mee te nemen.
Als je in het graanveld van je naaste komt, mag je de rijpe aren met de hand plukken, maar je mag niet de sikkel in het graan van je naaste slaan.
Als een man met een vrouw trouwt maar ze hem niet bevalt omdat hij iets onbehoorlijks bij haar heeft ontdekt, moet hij een echtscheidingsakte voor haar opstellen, die aan haar geven en haar zijn huis uit sturen. Nadat ze zijn huis verlaten heeft, mag ze met een andere man trouwen. Als die tweede man een hekel aan haar krijgt en een echtscheidingsakte voor haar opstelt, die aan haar geeft en haar zijn huis uit stuurt, of als haar tweede man sterft, dan mag haar eerste man, die haar had weggestuurd, haar niet opnieuw tot vrouw nemen nadat ze verontreinigd is, want dat is iets walgelijks voor Jehovah. Je mag geen zonde brengen in het land dat Jehovah, je God, je als erfdeel geeft.
Een pasgetrouwde man hoeft niet in het leger te dienen en hem mogen ook geen andere taken worden opgelegd. Hij moet een jaar lang worden vrijgesteld en mag thuisblijven om zijn vrouw gelukkig te maken.
Niemand mag een handmolen of de bovenste maalsteen daarvan als onderpand nemen, want dan neemt hij iemands levensonderhoud als onderpand.
Als wordt ontdekt dat iemand een van zijn Israëlitische broeders ontvoerd, mishandeld en verkocht heeft, dan moet de ontvoerder sterven. Je moet het kwaad uit jullie midden verwijderen.
Als er melaatsheid uitbreekt, zorg er dan voor dat je alle instructies van de Levitische priesters nauwkeurig opvolgt. Let erop dat je precies doet wat ik ze heb opgedragen. Vergeet niet wat Jehovah, je God, met Mirjam heeft gedaan tijdens jullie tocht uit Egypte.
Als je je naaste iets leent, mag je zijn huis niet binnengaan om weg te halen wat hij je als onderpand heeft aangeboden. Je moet buiten blijven wachten tot de man aan wie je de lening geeft het onderpand bij je komt brengen. Als de man in nood zit, mag je niet naar bed gaan terwijl zijn onderpand nog in je bezit is. Je moet zijn onderpand in elk geval voor zonsondergang aan hem teruggeven, zodat hij in zijn eigen kleed kan gaan slapen. Dan zal hij je zegenen, en het zal je door Jehovah, je God, als rechtvaardigheid worden toegerekend.
Een loonarbeider die arm is of in nood zit, mag je niet uitbuiten, of hij nu een van je broeders is of een vreemdeling die in je land woont, in een van jullie steden. Je moet hem zijn loon nog dezelfde dag geven, voor zonsondergang, want hij zit in nood en zonder zijn loon kan hij niet leven. Anders zal hij Jehovah aanroepen om over je te klagen en zal het jou als zonde worden aangerekend.
Vaders mogen niet ter dood worden gebracht voor wat hun kinderen doen, en kinderen niet voor wat hun vaders doen. Iemand mag alleen ter dood worden gebracht voor zijn eigen zonde.
Je mag het recht van een vreemdeling die bij jullie woont of van een vaderloos kind niet verdraaien, en je mag het kleed van een weduwe niet als onderpand nemen. Vergeet niet dat jullie zelf slaven waren in Egypte en dat Jehovah, je God, jullie toen uit dat land heeft losgekocht. Daarom geef ik je dit gebod.
Als je bij het binnenhalen van de oogst per ongeluk een schoof op je akker laat staan, ga dan niet terug om die op te halen. Je moet hem achterlaten voor de vreemdelingen die bij jullie wonen, voor de vaderloze kinderen en voor de weduwen. Dan zal Jehovah, je God, alles zegenen wat je doet.
Als je de olijven van de takken hebt geslagen, mag je dat niet nog een keer doen. Wat nog aan de takken zit, moet achterblijven voor de vreemdelingen die bij jullie wonen, voor de vaderloze kinderen en voor de weduwen.
Als je in je wijngaard de druiven oogst, mag je niet teruggaan om wat over is te verzamelen. Dat moet achterblijven voor de vreemdelingen die bij jullie wonen, voor de vaderloze kinderen en voor de weduwen. Vergeet niet dat jullie zelf slaven waren in Egypte. Daarom geef ik je dat gebod.
Als er tussen twee mannen een geschil ontstaat, kunnen ze naar de rechters gaan. Die zullen rechtspreken over hen en ze zullen de rechtvaardige onschuldig verklaren en de slechte schuldig. Als de schuldige stokslagen verdient, moet de rechter hem bevelen te gaan liggen en moet hij de schuldige in zijn aanwezigheid slagen laten toedienen. Het aantal slagen moet overeenkomen met de ernst van het misdrijf. Hij mag hem 40 slagen laten toedienen, en niet meer. Als hij je broeder meer slagen zou laten geven, zou je broeder voor jullie ogen vernederd worden.
Je mag een stier niet muilkorven als hij graan dorst.
Als broers bij elkaar wonen en een van hen sterft zonder dat hij een zoon heeft, dan mag de weduwe niet met iemand buiten de familie trouwen. Haar zwager moet naar haar toe gaan, haar tot vrouw nemen en een zwagerhuwelijk met haar sluiten. De eerste zoon die ze krijgt, zal de naam van zijn overleden broer in stand houden, zodat zijn naam niet uit Israël verdwijnt.
Maar als de man niet met de weduwe van zijn broer wil trouwen, dan moet zij naar de oudsten bij de stadspoort gaan en zeggen: “De broer van mijn man weigert om de naam van zijn broer in Israël in stand te houden. Hij wil geen zwagerhuwelijk met me sluiten.” De oudsten van de stad moeten hem dan laten komen en met hem praten. Als hij bij zijn standpunt blijft en zegt: “Ik wil niet met haar trouwen”, moet de weduwe van zijn broer voor de ogen van de oudsten naar hem toe gaan, zijn sandaal van zijn voet trekken en hem in het gezicht spugen. Dan moet ze zeggen: “Dit moet gedaan worden met de man die het huis van zijn broer niet wil opbouwen.” Vanaf dan zal zijn familie in Israël genoemd worden: “Het huis van degene bij wie de sandaal werd uitgetrokken.”
Als twee mannen met elkaar vechten, en de vrouw van de een komt tussenbeide om haar man te helpen en steekt haar hand uit en grijpt de aanvaller bij zijn geslachtsdelen, dan moet je haar hand afhakken. Je mag geen medelijden met haar hebben.
Je mag niet twee verschillende weegstenen in je buidel hebben, een grote en een kleine. Ook mag je niet twee verschillende maatkannen in huis hebben, een grote en een kleine. Je moet nauwkeurige en zuivere gewichten en nauwkeurige en zuivere maten gebruiken. Dan zul je lang leven in het land dat Jehovah, je God, je geeft. Want Jehovah, je God, walgt van iedereen die oneerlijk is en zulke dingen doet.
Vergeet niet wat de Amalekieten jullie hebben aangedaan tijdens jullie tocht uit Egypte. Ze kwamen onderweg op jullie af en vielen degenen aan die achterop waren geraakt toen jullie vermoeid en uitgeput waren. Ze hadden geen ontzag voor God. Wanneer Jehovah, je God, je rust heeft gegeven van alle vijanden om je heen in het land dat Jehovah, je God, je als erfdeel in bezit geeft, moet je elke herinnering aan Amalek van onder de hemel uitwissen. Vergeet dat niet.
Wanneer je uiteindelijk in het land komt dat Jehovah, je God, je als erfdeel geeft, en je het in bezit hebt genomen en er woont, moet je een gedeelte nemen van de eerste opbrengst van je hele oogst in het land dat Jehovah, je God, je geeft. Je moet het in een mand doen en daarmee naar de plaats gaan die Jehovah, je God, uitkiest als verblijfplaats voor zijn naam. Je moet naar de priester gaan die op dat moment dienst doet en tegen hem zeggen: “Vandaag verklaar ik aan Jehovah, je God, dat ik in het land ben gekomen dat Jehovah onze voorvaders met een eed beloofd heeft aan ons te geven.”
De priester zal de mand dan uit je hand nemen en die voor het altaar van Jehovah, je God, neerzetten. Vervolgens moet je vóór Jehovah, je God, verklaren: “Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij ging naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een kleine familie. Maar hij werd er een groot, machtig en talrijk volk. De Egyptenaren behandelden ons slecht, onderdrukten ons en legden ons zware slavenarbeid op. Toen riepen we tot Jehovah, de God van onze voorvaders, en Jehovah hoorde ons. Hij zag dat we het heel zwaar hadden en onderdrukt werden. Uiteindelijk leidde Jehovah ons uit Egypte met een sterke hand, met een uitgestrekte arm, met angstaanjagende daden, en met tekenen en wonderen. Vervolgens bracht hij ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land dat overvloeit van melk en honing. En nu breng ik hier de eerste opbrengst van de grond die Jehovah mij heeft gegeven.”
Je moet de mand vóór Jehovah, je God, neerzetten en je voor Jehovah, je God, neerbuigen. Daarna moet je samen met de Levieten en de vreemdelingen die bij jullie wonen blij zijn over alle goede dingen die Jehovah, je God, aan jou en je gezin heeft gegeven.
Als je in het derde jaar — het jaar van de tiende — het tiende deel van je oogst volledig hebt verzameld, moet je die geven aan de Levieten, de vreemdelingen die bij jullie wonen, de vaderloze kinderen en de weduwen, zodat ze in jullie steden volop te eten hebben. Dan moet je vóór Jehovah, je God, verklaren: “Ik heb het heilige deel uit mijn huis gehaald en het gegeven aan de Levieten, de vreemdelingen die bij ons wonen, de vaderloze kinderen en de weduwen, zoals u mij hebt opgedragen. Ik ben uw geboden niet vergeten en heb ze niet overtreden. Ik heb er niet van gegeten terwijl ik in de rouw was, ik heb er niets van weggehaald terwijl ik onrein was en ik heb er niets van weggegeven voor de doden. Ik heb Jehovah, mijn God, gehoorzaamd en heb alles gedaan wat u mij hebt opgedragen. Zie toch neer vanuit uw heilige woning, de hemel, en zegen uw volk Israël en het land dat u ons hebt gegeven, zoals u aan onze voorvaders had gezworen, het land dat overvloeit van melk en honing.”
Vandaag draagt Jehovah, je God, je op om deze voorschriften en rechterlijke beslissingen na te leven. Je moet je eraan houden en ze met je hele hart en je hele ziel naleven. Vandaag heb je van Jehovah de verzekering gekregen dat hij je God zal worden als je de weg volgt die hij je wijst en je zijn voorschriften, geboden en rechterlijke beslissingen naleeft en naar zijn stem luistert. En vandaag heeft Jehovah van jullie de verzekering gekregen dat jullie zijn volk zullen worden, zijn speciale bezit, zoals hij jullie heeft beloofd, en dat jullie je aan al zijn geboden zullen houden. En hij heeft gezegd dat hij jullie, zoals hij heeft beloofd, hoog zal verheffen boven alle andere volken die hij heeft gemaakt door jullie lof, roem en eer te geven, als jullie laten zien dat je een heilig volk voor Jehovah, je God, bent.’
Toen gaf Mozes samen met de oudsten van Israël het volk de opdracht: ‘Houd je aan elk gebod dat ik jullie vandaag geef. Op de dag waarop jullie de Jordaan oversteken om het land binnen te gaan dat Jehovah, je God, je geeft, moet je grote stenen oprichten en die met kalk bestrijken. Wanneer je bent overgestoken, moet je daarop alle woorden van deze wet schrijven. Dan mag je het land binnengaan dat Jehovah, je God, je geeft, een land dat overvloeit van melk en honing, zoals Jehovah, de God van je voorvaders, je heeft beloofd. Wanneer jullie de Jordaan zijn overgestoken, moeten jullie deze stenen oprichten op de berg Ebal en ze met kalk bestrijken, zoals ik jullie vandaag opdraag. Je moet daar ook een altaar voor Jehovah, je God, bouwen, een altaar van stenen. Je mag de stenen niet met ijzeren gereedschap bewerken. Bouw het altaar van Jehovah, je God, met hele stenen en breng daarop brandoffers voor Jehovah, je God. Je moet vredeoffers brengen en die daar eten, en je zult vrolijk zijn voor de ogen van Jehovah, je God. En schrijf alle woorden van deze wet duidelijk op de stenen.’
Toen zeiden Mozes en de Levitische priesters tegen heel Israël: ‘Wees stil en luister, Israël. Vandaag zijn jullie het volk geworden van Jehovah, je God. Wees gehoorzaam aan Jehovah, je God, en houd je aan zijn geboden en voorschriften, die ik je vandaag geef.’
Op die dag gaf Mozes het volk het bevel: ‘Wanneer jullie de Jordaan zijn overgestoken, moeten de volgende stammen op de berg Gerizim gaan staan om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Jozef en Benjamin. En de volgende stammen moeten op de berg Ebal gaan staan om de vloek uit te spreken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali. Vervolgens moeten de Levieten met luide stem tegen alle Israëlieten zeggen:
“Vervloekt is de man die een gesneden beeld of een metalen beeld maakt, iets waar Jehovah van walgt, het maaksel van een vakman, en die het verbergt.” (En het hele volk moet antwoorden: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die zijn vader of moeder met minachting behandelt.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die de grenstekens van zijn buurman verplaatst.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die een blinde laat verdwalen op de weg.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die het recht verdraait van een vreemdeling die bij jullie woont, van een vaderloos kind of van een weduwe.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die bij de vrouw van zijn vader ligt, want hij heeft zijn vader onteerd.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die bij een dier ligt.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die bij zijn zus ligt, de dochter van zijn vader of de dochter van zijn moeder.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die bij zijn schoonmoeder ligt.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die op de loer gaat liggen en zijn naaste vermoordt.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die steekpenningen aanneemt om een onschuldige te doden.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
“Vervloekt is degene die de woorden van deze wet niet hooghoudt en er niet naar leeft.” (En het hele volk moet zeggen: “Amen!”)
Als je inderdaad naar de stem van Jehovah, je God, luistert door je strikt te houden aan al zijn geboden die ik je vandaag geef, zal Jehovah, je God, je beslist hoog boven alle andere volken op aarde verheffen. Omdat je blijft luisteren naar de stem van Jehovah, je God, zullen de volgende zegeningen over je komen en je bereiken:
Gezegend ben je in de stad, en gezegend ben je op het veld.
Gezegend zijn je kinderen, de opbrengst van je grond en de jongen van je vee — je kalveren en je lammeren.
Gezegend zijn je mand en je baktrog.
Gezegend ben je bij je komen en bij je gaan.
Jehovah zal de vijanden die je aanvallen de nederlaag voor je laten lijden. Uit één richting zullen ze op je af komen, maar in zeven richtingen zullen ze voor je wegvluchten. Jehovah zal bevelen dat er een zegen komt op je opslagplaatsen en op alles wat je onderneemt, en Jehovah, je God, zal je beslist zegenen in het land dat hij je geeft. Jehovah zal jullie voor zichzelf tot een heilig volk maken, zoals hij jullie heeft gezworen, omdat jullie je blijven houden aan de geboden van Jehovah, je God, en de weg volgen die hij je wijst. Alle volken op aarde zullen moeten zien dat jullie Jehovah’s naam dragen, en ze zullen bang voor jullie zijn.
Jehovah zal je een overvloed aan kinderen, vee en vruchtbare grond geven in het land dat Jehovah je voorvaders met een eed beloofd heeft jullie te geven. Jehovah zal zijn rijk gevulde schatkamer, de hemel, voor je openen om je grond op de juiste tijd regen te geven en alles te zegenen wat je doet. Je zult aan veel volken lenen, terwijl je zelf van niemand hoeft te lenen. Als je gehoorzaam blijft aan de geboden van Jehovah, je God, die ik je vandaag gebied op te volgen en na te leven, zal Jehovah je tot kop maken en niet tot staart. Je zult bovenaan staan en niet onderaan. Je mag niet afwijken van alle woorden die ik jullie vandaag gebied — niet naar rechts en niet naar links — om andere goden achterna te lopen en die te vereren.
Maar als je niet luistert naar de stem van Jehovah, je God, en je je niet strikt houdt aan al zijn geboden en voorschriften die ik je vandaag geef, zullen de volgende vervloekingen over je komen en je bereiken:
Vervloekt ben je in de stad, en vervloekt ben je op het veld.
Vervloekt zijn je mand en je baktrog.
Vervloekt zijn je kinderen, de opbrengst van je grond en de jongen van je vee — je kalveren en je lammeren.
Vervloekt ben je bij je komen en bij je gaan.
Bij alles wat je onderneemt, zal Jehovah de vloek over je brengen en verwarring en straf. Dan zul je al snel vernietigd worden en omkomen vanwege je slechte daden en omdat je hem hebt verlaten. Jehovah zal je treffen met hardnekkige ziekten totdat hij jullie heeft uitgeroeid uit het land dat jullie in bezit gaan nemen. Jehovah zal je treffen met tuberculose, hoge koorts, ontstekingen, koortshitte, het zwaard, korenbrand en meeldauw. Die zullen je achtervolgen totdat je bent vergaan. De hemel boven je hoofd zal van koper zijn en de aarde onder je van ijzer. Jehovah zal vanuit de hemel stuifzand en stof op je land laten regenen totdat jullie zijn uitgeroeid. Jehovah zal je de nederlaag laten lijden voor je vijanden. Uit één richting zullen jullie ze aanvallen, maar in zeven richtingen zullen jullie voor ze wegvluchten. Jullie zullen voor alle koninkrijken op aarde een schrikbeeld worden. Jullie lijken zullen worden opgegeten door de vogels in de lucht en de dieren op de grond, zonder dat iemand ze wegjaagt.
Jehovah zal je treffen met Egyptische zweren en met aambeien, eczeem en uitslag, waarvan je niet genezen kunt worden. Jehovah zal je treffen met krankzinnigheid, blindheid en verwardheid. Je zult midden op de dag rondtasten zoals een blinde in het duister rondtast, en alles wat je doet zal mislukken. Je zult steeds afgezet en beroofd worden, zonder dat iemand je te hulp komt. Je zult je met een vrouw verloven, maar een andere man zal haar verkrachten. Je zult een huis bouwen, maar je zult er niet in wonen. Je zult een wijngaard planten, maar je zult er geen druiven van oogsten. Je stier zal voor je ogen worden geslacht, maar je zult er niets van eten. Je ezel zal voor je ogen worden gestolen, maar je zult hem niet terugkrijgen. Je schapen zullen aan je vijanden worden gegeven, maar niemand zal je te hulp komen. Je zult moeten toezien terwijl je zonen en dochters aan een ander volk gegeven worden. Je zult er steeds naar verlangen ze terug te zien, maar je zult machteloos staan. De opbrengst van je grond en alles waarvoor je hebt gewerkt, zal worden opgegeten door een onbekend volk, en je zult steeds afgezet en onderdrukt worden. Je zult gek worden van wat je voor je ogen ziet gebeuren.
Jehovah zal je treffen met pijnlijke en ongeneeslijke zweren op je knieën en benen, van je voetzool tot je kruin. Jehovah zal jullie en de koning die jullie over jezelf aanstellen, wegvoeren naar een volk dat jullie en je voorouders onbekend is. Daar zullen jullie andere goden vereren, goden van hout en van steen. Jullie zullen een schrikbeeld, een voorwerp van minachting en een mikpunt van spot worden onder alle volken waarheen Jehovah jullie zal wegvoeren.
Je zult veel zaad op je akker zaaien, maar je zult weinig oogsten, want sprinkhanen zullen alles kaalvreten. Je zult wijngaarden planten en bewerken, maar je zult geen wijn drinken en je zult niets oogsten, want wormen zullen alles opeten. Je zult in je hele gebied olijfbomen hebben, maar je zult je niet met olie kunnen inwrijven, want je olijven zullen op de grond vallen. Je zult zonen en dochters krijgen, maar ze zullen niet van jou blijven, want ze zullen als gevangenen worden weggevoerd. Al je bomen en gewassen zullen worden geteisterd door zwermen insecten. De vreemdeling die bij jullie woont, zal steeds hoger boven je uitstijgen, terwijl je zelf steeds dieper zult wegzinken. Hij zal aan jou lenen, maar jij zult niets aan hem lenen. Hij zal de kop worden, terwijl je zelf de staart wordt.
Al die vervloekingen zullen zeker over je komen, je achtervolgen en je bereiken, totdat jullie zijn uitgeroeid, omdat je niet hebt geluisterd naar de stem van Jehovah, je God, en je je niet hebt gehouden aan de geboden en voorschriften die hij je heeft gegeven. Ze zullen over jullie en je nakomelingen komen en voor altijd een teken en een waarschuwing zijn, omdat je Jehovah, je God, niet met plezier en vreugde in je hart hebt gediend toen je aan alles een overvloed had. Jehovah zal je vijanden op je af sturen en je zult hen dienen terwijl je honger en dorst lijdt, en te weinig kleding hebt en gebrek aan alles. Hij zal een ijzeren juk op je nek leggen totdat hij jullie heeft uitgeroeid.
Jehovah zal van ver weg, van het einde van de aarde, een volk op jullie af sturen dat als een arend op je zal neerduiken. Het is een volk waarvan je de taal niet zult verstaan, een volk dat er woest uitziet en dat ouderen niet zal ontzien en jongeren niet zal sparen. Ze zullen je gewassen en de jongen van je vee opeten totdat jullie zijn uitgeroeid. Ze zullen geen graan, nieuwe wijn, olie, kalveren of lammeren voor je overlaten totdat ze je hebben vernietigd. Ze zullen al jullie steden belegeren en jullie insluiten totdat de hoge en versterkte muren waarop jullie vertrouwen, gevallen zijn. Ja, ze zullen al jullie steden belegeren in het land dat Jehovah, je God, jullie gegeven heeft. De zware belegering door je vijand zal je zo radeloos maken dat je je eigen kinderen zult moeten opeten, het vlees van je zonen en je dochters die Jehovah, je God, je gegeven heeft.
Zelfs de meest teergevoelige en weke man onder jullie zal geen medelijden hebben met zijn broer, zijn geliefde vrouw of zijn overgebleven zonen, en hij zal ze geen enkel stukje geven van het vlees van zijn zonen dat hij zal eten, omdat hij niets anders heeft. Zo radeloos zal hij zijn vanwege de zware belegering van jullie steden door de vijand. En de teergevoelige en weke vrouw onder jullie die zo teer is dat het niet in haar zou opkomen om haar voetzool op de grond te zetten, zal geen medelijden hebben met haar geliefde man of haar zoon of dochter. Ze zal zelfs geen medelijden hebben met de nageboorte die tussen haar benen naar buiten komt en met de zonen die ze ter wereld brengt. Ze zal ze in het geheim opeten omdat ze radeloos is vanwege de zware belegering van jullie steden door de vijand.
Als je je niet strikt houdt aan alle woorden van deze wet die in dit boek geschreven zijn, en je geen ontzag hebt voor deze verheven en ontzagwekkende naam — die van Jehovah, je God — dan zal Jehovah over jou en je nakomelingen vreselijke plagen brengen: grote, langdurige plagen en gruwelijke, slepende ziekten. Hij zal alle ziekten uit Egypte waar je bang voor was opnieuw over je brengen, en je zult er niet meer van afkomen. Maar ook alle ziekten en plagen die niet in het boek van deze wet staan, zal Jehovah over je brengen totdat jullie zijn uitgeroeid. Ook al zijn jullie zo talrijk geworden als de sterren aan de hemel, er zullen er niet veel van jullie overblijven omdat jullie niet hebben geluisterd naar de stem van Jehovah, je God.
En zoals Jehovah er eerst vreugde in vond jullie welvarend en talrijk te maken, zo zal Jehovah er dan vreugde in vinden jullie te vernietigen en uit te roeien. Jullie zullen worden weggerukt uit het land dat jullie in bezit gaan nemen.
Jehovah zal jullie onder alle volken verstrooien, van het ene uiteinde van de aarde tot het andere, en daar zul je goden van hout en van steen moeten vereren die jij en je voorouders niet hebben gekend. Je zult onder die volken geen vrede kennen en er zal voor je voetzool geen rustplaats zijn. In plaats daarvan zal Jehovah je daar een angstig hart, doffe ogen en een wanhopig gevoel geven. Je leven zal in groot gevaar verkeren, je zult dag en nacht doodsangsten uitstaan en je zult je leven niet zeker zijn. ’s Morgens zul je zeggen: “Was het maar avond!” en ’s avonds zul je zeggen: “Was het maar ochtend!” vanwege de angst die je in je hart voelt en vanwege alles wat je voor je ogen ziet gebeuren. Jehovah zal jullie beslist per schip terugbrengen naar Egypte, ook al heb ik tegen jullie gezegd: “Jullie zullen het nooit meer zien.” Daar zullen jullie jezelf als slaven en slavinnen aan je vijanden moeten verkopen, maar niemand zal jullie willen kopen.’
Dit zijn de woorden van het verbond dat Jehovah Mozes opdroeg met het volk Israël te maken in het land Moab, naast het verbond dat hij in Horeb met hen had gemaakt.
Mozes riep heel Israël bijeen en zei tegen het volk: ‘Jullie hebben alles gezien wat Jehovah voor jullie ogen in Egypte met de farao en al zijn dienaren en zijn hele land heeft gedaan, de grote oordelen die je met eigen ogen hebt gezien, de grote tekenen en wonderen. Maar tot nu toe heeft Jehovah jullie geen hart gegeven om te begrijpen, geen ogen om te zien en geen oren om te horen. “Ik heb jullie 40 jaar lang door de woestijn geleid, en in al die tijd zijn de kleren die jullie droegen en de sandalen aan jullie voeten niet versleten. Jullie hebben geen brood gegeten en geen wijn of andere alcoholische dranken gedronken, zodat jullie zouden weten dat ik Jehovah, je God, ben.” Uiteindelijk zijn jullie op deze plaats gekomen. Toen vielen koning Sihon van Hesbon en koning Og van Basan ons aan, maar we hebben ze verslagen. Vervolgens namen we hun land in en gaven het als erfdeel aan de Rubenieten, de Gadieten en de helft van de stam van de Manassieten. Houd je daarom aan de woorden van dit verbond en leef ernaar, dan zal alles wat jullie doen goed uitpakken.
Jullie staan vandaag allemaal voor Jehovah, je God: de hoofden van jullie stammen, de oudsten, de beambten, alle mannen van Israël, de kinderen, de vrouwen en de inwonende vreemdelingen die in jullie kamp wonen, van de houthakkers tot de waterputters. Jullie zijn hier om toe te treden tot het verbond van Jehovah, je God, dat Jehovah, je God, vandaag met een eed met jullie sluit om jullie vandaag tot zijn volk te maken en om jullie God te zijn, zoals hij jullie heeft beloofd en zoals hij jullie voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob gezworen heeft.
Niet alleen met jullie sluit ik dit verbond met deze eed, maar zowel met degenen die hier vandaag samen met ons voor Jehovah, onze God, staan als met degenen die vandaag niet bij ons zijn. (Want jullie weten heel goed dat we in Egypte hebben gewoond en dat we op onze tocht dwars door het gebied van allerlei volken zijn getrokken. Jullie hebben toen hun afschuwelijke dingen gezien: de walgelijke afgoden van hout, steen, zilver en goud die ze hadden.) Let op dat er vandaag onder jullie geen man of vrouw is en geen familie of stam die zijn hart afkeert van Jehovah, onze God, en de goden van die volken gaat vereren. Laat er onder jullie geen wortel zijn die giftige vruchten en alsem voortbrengt.
Maar als iemand de woorden van deze eed hoort en overmoedig bij zichzelf zegt: “Ik zal vrede hebben, ook al blijf ik koppig mijn eigen hart volgen”, en daardoor een spoor van vernieling achterlaat, dan zal Jehovah hem niet willen vergeven. Jehovah’s grote woede zal tegen die man oplaaien, en alle vervloekingen die in dit boek opgeschreven zijn, zullen beslist over hem komen. Jehovah zal de naam van die man zeker van onder de hemel uitwissen. Dan zal Jehovah hem afzonderen van alle stammen van Israël en hem treffen met ellende, in overeenstemming met alle vervloekingen van het verbond die in dit wetboek opgeschreven zijn.
Als jullie zonen, de toekomstige generatie, en buitenlanders uit een ver land de plagen en ziekten zien die Jehovah over het land heeft gebracht — zwavel, zout en brand, waardoor het hele land niet ingezaaid zal worden en er niets kan groeien en er geen enkele plant kan opkomen, zoals bij de verwoesting van Sodom en Gomorra, Adma en Zeboïm, die Jehovah in zijn grote woede heeft vernietigd — dan zullen zij en alle volken zeggen: “Waarom heeft Jehovah zoiets met dit land gedaan? Waarom is zijn woede zo hevig opgelaaid?” Men zal dan antwoorden: “Dat komt doordat ze zich niet hebben gehouden aan het verbond van Jehovah, de God van hun voorvaders, dat hij met hen sloot toen hij hen uit Egypte leidde. Ze zijn andere goden gaan vereren, die ze niet hadden gekend, en ze hebben zich voor die neergebogen, terwijl hij hun had verboden die te aanbidden. Toen is Jehovah’s woede tegen dat land opgelaaid en heeft hij er alle vervloekingen over laten komen die in dit boek opgeschreven zijn. Dat maakte Jehovah zo kwaad, zo woedend en zo verontwaardigd dat hij hen uit hun grond heeft losgerukt en naar een ander land heeft weggevoerd, waar ze nog steeds zijn.”
Wat verborgen is behoort Jehovah, onze God, toe, maar wat geopenbaard is behoort voor altijd toe aan ons en onze nakomelingen, zodat we alle woorden van deze wet kunnen naleven.
Wanneer al die dingen over je komen — de zegen en de vloek die ik je heb voorgehouden — en je eraan terugdenkt terwijl je onder de volken bent waarheen Jehovah, je God, je heeft verdreven, en jij en je zonen met je hele hart en je hele ziel bij Jehovah, je God, terugkomen en hem gehoorzamen in overeenstemming met alles wat ik je nu opdraag, dan zal Jehovah, je God, degenen die gevangengenomen waren terugbrengen en barmhartigheid voor je tonen en jullie opnieuw bijeenbrengen uit alle volken waaronder Jehovah, je God, jullie had verstrooid. Ook al is je volk verdreven naar het uiteinde van de hemel, Jehovah, je God, zal jullie bijeenbrengen en terughalen. Jehovah, je God, zal je naar het land brengen dat je voorouders in bezit hebben genomen, en het zal weer je eigendom worden. Hij zal je welvaart geven en je nog talrijker maken dan je voorouders. Jehovah, je God, zal jouw hart en het hart van je nakomelingen reinigen, zodat je Jehovah, je God, met je hele hart en je hele ziel zult liefhebben en zodat je zult blijven leven. Vervolgens zal Jehovah, je God, al die vervloekingen brengen over je vijanden, die je haatten en vervolgden.
Dan zul je Jehovah weer gaan gehoorzamen en je houden aan al zijn geboden die ik je vandaag geef. Jehovah, je God, zal je grote voorspoed geven in al het werk van je handen; hij zal je veel kinderen en veel vee geven en zorgen voor een goede opbrengst van je grond. Jehovah zal er opnieuw vreugde in vinden je welvarend te maken, net zoals hij vreugde vond in je voorouders. Want je zult Jehovah, je God, gehoorzamen en je houden aan zijn geboden en voorschriften die in dit wetboek opgeschreven zijn, omdat je met je hele hart en je hele ziel zult terugkomen bij Jehovah, je God.
Dit gebod dat ik je vandaag geef, is niet te moeilijk voor je en ligt niet buiten je bereik. Het is niet in de hemel, dus je hoeft niet te zeggen: “Wie zal opstijgen naar de hemel om het voor ons te halen, zodat we het kunnen horen en ons eraan kunnen houden?” Het is ook niet aan de overkant van de zee, dus je hoeft niet te zeggen: “Wie zal de zee oversteken om het voor ons te halen, zodat we het kunnen horen en ons eraan kunnen houden?” Want het woord is heel dicht bij je, in je eigen mond en in je eigen hart, zodat je ernaar kunt leven.
Luister! Vandaag houd ik je het leven en het goede voor, en de dood en het slechte. Als je gehoorzaam bent aan de geboden van Jehovah, je God, die ik je vandaag geef, door Jehovah, je God, lief te hebben, door de weg te volgen die hij je wijst en door je te houden aan zijn geboden, voorschriften en rechterlijke beslissingen, dan zul je in leven blijven en talrijk worden, en Jehovah, je God, zal je zegenen in het land dat je in bezit gaat nemen.
Maar als je hart zich afkeert en je niet luistert, en je je laat verleiden om je voor andere goden neer te buigen en die te vereren, dan zeg ik jullie nu dat je beslist zult omkomen. Jullie zullen dan niet lang leven in het land aan de overkant van de Jordaan dat jullie in bezit gaan nemen. Vandaag roep ik de hemel en de aarde op als getuigen tegen jullie, dat ik je het leven en de dood heb voorgehouden, de zegen en de vloek. En je moet het leven kiezen, zodat jij en je nakomelingen in leven blijven, door Jehovah, je God, lief te hebben, door naar hem te luisteren en door aan hem gehecht te blijven, want hij betekent leven voor je en door hem zul je lang blijven wonen in het land dat Jehovah je voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob met een eed heeft beloofd.’
Vervolgens sprak Mozes de volgende woorden tot heel Israël: ‘Ik ben nu 120 jaar oud. Ik kan niet langer jullie leider zijn, want Jehovah heeft tegen mij gezegd: “Jij zult deze Jordaan niet oversteken.” Jehovah, je God, zal voor jullie uit gaan naar de overkant en hijzelf zal deze volken voor jullie uitroeien, en jullie moeten ze verdrijven. Jozua is degene die jullie naar de overkant zal leiden, zoals Jehovah heeft gezegd. Jehovah zal hetzelfde met hen doen als hij heeft gedaan met Sihon en Og, de koningen van de Amorieten, en met hun land, toen hij hen uitroeide. Jehovah zal hen voor jullie verslaan, en jullie moeten met hen handelen in overeenstemming met het hele gebod dat ik jullie heb gegeven. Wees moedig en sterk. Wees niet bang voor ze en laat je niet door angst verlammen, want Jehovah, je God, zelf trekt met je mee. Hij zal je nooit in de steek laten en je nooit verlaten.’
Toen riep Mozes Jozua bij zich en zei voor de ogen van heel Israël tegen hem: ‘Wees moedig en sterk, want jij zult dit volk binnenleiden in het land dat Jehovah met een eed aan hun voorvaders beloofd heeft, en jij zult het aan ze geven als erfdeel. Jehovah zelf trekt voor je uit en hij zal steeds met je zijn. Hij zal je nooit in de steek laten en je nooit verlaten. Wees niet bang en laat je niet afschrikken.’
Vervolgens schreef Mozes deze wet op en gaf die aan de Levitische priesters, die de ark van Jehovah’s verbond dragen, en aan alle oudsten van Israël. Mozes gaf hun de opdracht: ‘Aan het eind van elk zevende jaar, op de vastgestelde tijd in het jaar van kwijtschelding, tijdens het Loofhuttenfeest, wanneer heel Israël komt om voor Jehovah, je God, te verschijnen op de plaats die hij uitkiest, moet je deze wet in aanwezigheid van heel Israël voorlezen. Roep het volk bijeen, de mannen, de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen die in jullie steden wonen. Laat ze luisteren en leren over Jehovah, je God, zodat ze ontzag voor hem krijgen en zich strikt houden aan alle woorden van deze wet. Dan zullen hun zonen die deze wet nog niet kennen, luisteren en zullen ze leren ontzag te hebben voor Jehovah, je God, al de tijd dat jullie in het land wonen dat jullie aan de overkant van de Jordaan in bezit gaan nemen.’
Toen zei Jehovah tegen Mozes: ‘Luister, de tijd dat je zult sterven, is gekomen. Roep Jozua en ga samen naar de tent van samenkomst, dan kan ik de leiding aan hem overdragen.’ Mozes en Jozua gingen dus naar de tent van samenkomst. Toen verscheen Jehovah in de wolkkolom bij de tent, en de wolkkolom bleef bij de ingang van de tent staan.
Jehovah zei tegen Mozes: ‘Luister, je zult binnenkort sterven, en dit volk zal de vreemde goden gaan vereren die ze zullen aantreffen in het land waar ze naartoe gaan. Ze zullen mij verlaten en het verbond dat ik met hen heb gemaakt, verbreken. Dan zal mijn woede tegen hen oplaaien, en ik zal hen verlaten en mijn gezicht voor hen verbergen, totdat ze verslonden zijn. Nadat ze door veel ellende en rampen zijn getroffen, zullen ze zeggen: “Deze ellende overkomt ons vast omdat onze God niet in ons midden is.” Maar ik zal op die dag mijn gezicht verborgen houden vanwege alle slechte dingen die ze hebben gedaan door zich tot andere goden te keren.
Schrijf nu dit lied voor jezelf op en leer het aan de Israëlieten. Laat ze het uit hun hoofd leren, zodat dit lied voor mij een getuige kan zijn tegen het volk Israël. Wanneer ik ze in het land breng dat ik hun voorvaders met een eed beloofd heb — een land dat overvloeit van melk en honing — en ze volop te eten hebben en het goed met ze gaat, dan zullen ze zich tot andere goden keren en die gaan vereren en mij met minachting behandelen en mijn verbond verbreken. Als ze dan door veel ellende en rampen worden getroffen, zal dit lied ook voor hen als een getuige dienen (want hun nakomelingen mogen het niet vergeten), want ik ken heel goed de neiging die zich bij hen heeft ontwikkeld, zelfs al voordat ik ze in het land breng dat ik hun met een eed heb beloofd.’
Op die dag schreef Mozes dus dit lied en hij leerde het aan de Israëlieten.
Toen droeg hij de leiding over aan Jozua, de zoon van Nun, en zei: ‘Wees moedig en sterk, want jij zult de Israëlieten binnenleiden in het land dat ik hun met een eed heb beloofd, en ik zal steeds met je zijn.’
Zodra Mozes klaar was met het opschrijven van alle woorden van deze wet in een boek, gaf hij de Levieten die de ark van Jehovah’s verbond dragen de opdracht: ‘Leg dit wetboek naast de ark van het verbond van Jehovah, je God. Daar zal het dienen als een getuige tegen jullie. Want ik weet zelf heel goed hoe opstandig en koppig jullie zijn. Als jullie tijdens mijn leven al zo opstandig tegen Jehovah zijn geweest, hoe zal het dan gaan na mijn dood? Laat alle oudsten van jullie stammen en alle beambten bij me komen, dan zal ik in hun aanwezigheid deze woorden spreken, en ik zal de hemel en de aarde als getuigen tegen hen oproepen. Want ik weet heel goed dat jullie na mijn dood slechte dingen zullen doen en zullen afwijken van de weg die ik jullie geboden heb. Aan het einde van de dagen zullen jullie getroffen worden door ellende, omdat jullie zullen doen wat slecht is in Jehovah’s ogen door hem te tergen met het werk van jullie handen.’
In aanwezigheid van de hele gemeente van Israël droeg Mozes vervolgens de woorden van dit lied voor, van begin tot eind:
‘Luister, o hemel, dan zal ik spreken, en laat de aarde de woorden van mijn mond horen.
Mijn onderwijs zal neerdalen als de regen, mijn woorden zullen zijn als dauwdruppels, als fijne regen op het gras en als overvloedige regenbuien op de plantengroei.
Want ik zal de naam van Jehovah bekendmaken.
Vertel over de grootheid van onze God!
De Rots, alles wat hij doet is volmaakt, want al zijn wegen zijn gerechtigheid.
Een God van trouw, zonder onrecht; rechtvaardig en oprecht is hij.
Zij zijn degenen die verdorven hebben gehandeld.
Ze zijn zijn kinderen niet, de fout ligt bij henzelf.
Ze zijn een trouweloze en ontaarde generatie!
Dwaas en onverstandig volk, is dat de manier waarop jullie Jehovah behandelen?
Is hij niet jullie Vader, die jullie tot bestaan heeft gebracht, degene die jullie heeft gemaakt en jullie heeft gefundeerd?
Denk terug aan vroeger tijden, sta stil bij de jaren van voorbije generaties.
Vraag je vader ernaar, hij kan het je zeggen.
Vraag het de oudsten, zij zullen je erover vertellen.
Toen de Allerhoogste de volken hun erfdeel gaf, toen hij de zonen van Adam van elkaar scheidde, stelde hij de grenzen van de volken vast in overeenstemming met het aantal Israëlieten.
Want Jehovah’s volk is zijn bezit, Jakob is zijn erfdeel.
Hij vond hem in een woest land, in een eenzame, huilende woestijn.
Hij beschermde hem en omringde hem met zorg, hij beschermde hem als zijn oogappel.
Zoals een arend zijn jongen aanspoort en boven ze blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en ze opneemt, ze draagt op zijn wieken, zo bleef alleen Jehovah hem leiden.
Er was geen vreemde god bij hem.
Hij liet hem rijden over de hoogten van de aarde, zodat hij de oogst van het land kon eten.
Hij voedde hem met honing uit de steile rots en met olie uit hard gesteente, met boter van runderen en melk van kleinvee, samen met het vet van schapen, met rammen van Basan en met bokken, samen met de beste tarwe.
En je dronk wijn van het bloed van druiven.
Toen Jeschurun vet werd, trapte hij opstandig achteruit.
Je bent dik geworden — vet en opgezwollen.
Daarom verliet hij God, die hem gemaakt had, en hij verachtte de Rots van zijn redding.
Ze wekten zijn woede op met vreemde goden, ze tergden hem met walgelijke dingen.
Ze brachten slachtoffers aan demonen, niet aan God, aan goden die onbekend voor hen waren, nieuwe goden die nog maar net bestonden, goden die jullie voorouders niet kenden.
Je vergat de Rots die jou had verwekt, je dacht niet aan de God die jou ter wereld had gebracht.
Toen Jehovah dat zag, verwierp hij hen omdat zijn zonen en dochters hem tergden.
Daarom zei hij: “Ik zal mijn gezicht voor hen verbergen, ik zal zien hoe het met hen afloopt.
Want het is een verdorven generatie, het zijn zonen die geen trouw kennen.
Ze hebben mij woedend gemaakt met wat geen god is, ze hebben mij getergd met hun waardeloze afgoden.
Daarom zal ik hen jaloers maken met wat geen volk is, ik zal hen tergen met een onverstandig volk.
Want mijn woede heeft een vuur ontstoken dat zal branden tot in de diepten van het Graf.
Het zal de aarde en haar opbrengst verteren en de fundamenten van de bergen in vlam zetten.
De ene ramp na de andere zal ik over hen brengen, al mijn pijlen zal ik op hen afschieten.
Ze zullen uitgemergeld zijn van de honger, verteerd door hoge koorts en gruwelijke verwoesting.
Ik zal de tanden van wilde dieren op hen af sturen en het gif van reptielen die in het stof kruipen.
Buiten zal een zwaard hen beroven, binnen heerst er grote angst bij jonge mannen en maagden, bij zuigelingen en grijsaards.
Ik zou gezegd hebben: ‘Ik zal hen verstrooien, ik zal zorgen dat niemand zich hen nog herinnert.’
Maar ik was bang voor de reactie van de vijand, want de tegenstanders zouden het verkeerd kunnen begrijpen.
Misschien zeggen ze: ‘Dankzij onze macht hebben we overwonnen.
Het was niet Jehovah die dit allemaal heeft gedaan.’
Want ze zijn een volk zonder begrip.
Het ontbreekt hun aan verstand.
Waren ze maar wijs! Dan zouden ze hierbij stilstaan.
Ze zouden overdenken hoe het met hen afloopt.
Hoe zou één er 1000 kunnen achtervolgen en zouden twee er 10.000 op de vlucht kunnen jagen?
Alleen als hun Rots hen had verkocht en Jehovah hen had overgeleverd.
Want hun rots is niet als onze Rots, zelfs onze vijanden beseffen dat.
Want hun wijnstok is afkomstig van de wijnstok van Sodom en van de terrassen van Gomorra.
Hun druiven zijn giftige druiven, hun trossen zijn bitter.
Hun wijn is venijnig slangengif, meedogenloos gif van cobra’s.
Is dat niet bij mij bewaard, verzegeld in mijn schatkamer?
Het is aan mij om wraak te nemen en te vergelden op de vastgestelde tijd wanneer hun voet uitglijdt.
Want de dag van hun ondergang is dichtbij en wat hun wacht, zal snel komen.”
Want Jehovah zal zijn volk oordelen en hij zal medelijden hebben met zijn dienaren wanneer hij ziet dat hun kracht is afgenomen en er alleen nog hulpelozen en zwakken zijn.
Dan zal hij zeggen: “Waar zijn hun goden — de rots bij wie ze bescherming zochten — die het vet van hun slachtoffers aten en de wijn van hun drankoffers dronken?
Laten zij maar opstaan om jullie te helpen.
Laten zij jullie toevlucht worden.
Besef toch dat ik het ben, ik alleen; buiten mij zijn er geen goden.
Ik breng ter dood en ik maak levend.
Ik verwond en ik genees.
Er is niemand die kan redden uit mijn hand.
Want ik hef mijn hand op naar de hemel en ik zweer: ‘Zo zeker als ik eeuwig leef’, als ik mijn bliksemend zwaard scherp en mijn hand klaarmaak om te oordelen, zal ik wraak nemen op mijn tegenstanders en afrekenen met degenen die mij haten.
Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed en mijn zwaard zal vlees eten, van het bloed van gesneuvelden en gevangenen, van de hoofden van de aanvoerders van de vijand.”
Wees vrolijk, naties, samen met zijn volk, want hij zal het bloed van zijn dienaren wreken, hij zal wraak nemen op zijn tegenstanders en verzoening doen voor het land van zijn volk.’
In aanwezigheid van het volk droeg Mozes alle woorden van dit lied voor, samen met Hosea, de zoon van Nun. Nadat Mozes al die woorden tot heel Israël had gesproken, zei hij tegen hen: ‘Neem alle woorden waarmee ik jullie vandaag heb gewaarschuwd ter harte, zodat jullie je zonen kunnen opdragen zich strikt te houden aan alle woorden van deze wet. Want dit is geen woord zonder inhoud voor jullie, maar het betekent jullie leven, en door dit woord kunnen jullie lang leven in het land dat jullie aan de overkant van de Jordaan in bezit gaan nemen.’
Nog diezelfde dag zei Jehovah tegen Mozes: ‘Ga het Abarimgebergte in en beklim de berg Nebo, die in het land Moab ligt, tegenover Jericho, en kijk uit over het land Kanaän, dat ik de Israëlieten in bezit geef. Dan zul je sterven op de berg die je gaat beklimmen en zul je tot je volk vergaderd worden, zoals je broer Aäron op de berg Hor is gestorven en tot zijn volk is vergaderd. Want jullie zijn allebei ontrouw aan mij geweest in het bijzijn van de Israëlieten bij het water van Meriba bij Kades, in de woestijn van Zin, doordat jullie mij niet hebben geheiligd voor de ogen van het volk Israël. Vanuit de verte zul je het land zien, maar je zult het land dat ik Israël geef, niet binnengaan.’
Dit is de zegen die Mozes, de man van de ware God, voor zijn dood over de Israëlieten uitsprak. Hij zei:
‘Jehovah — van de Sinaï kwam hij en hij scheen op hen vanuit Seïr.
Hij straalde in zijn glorie vanaf het bergland van Paran en bij hem waren heilige myriaden, aan zijn rechterhand zijn strijders.
Hij was gehecht aan zijn volk.
Alle heiligen van het volk zijn in uw hand.
Ze zaten aan uw voeten, ze begonnen te luisteren naar uw woorden.
(Mozes gaf ons een gebod, een wet, als bezit voor de gemeente van Jakob.)
En Hij werd koning in Jeschurun toen de hoofden van het volk zich verzamelden, samen met alle stammen van Israël.
Laat Ruben in leven blijven en niet uitsterven, laat zijn mannen niet klein in aantal worden.’
Over Juda sprak hij de volgende zegen uit:
‘Jehovah, hoor de stem van Juda en breng hem alstublieft terug naar zijn volk.
Met zijn armen heeft hij verdedigd wat van hem is.
Help hem alstublieft tegen zijn vijanden.’
Over Levi zei hij:
‘Uw tummim en uw urim behoren toe aan de man die loyaal is aan u, die u bij Massa op de proef hebt gesteld.
U begon met hem te strijden bij het water van Meriba, de man die over zijn vader en moeder zei: “Ik heb geen aandacht voor ze gehad.”
Zelfs zijn broers erkende hij niet en hij negeerde zijn eigen zonen.
Want ze hielden zich aan uw woord en ze bleven trouw aan uw verbond.
Laten ze Jakob uw rechterlijke beslissingen onderwijzen en Israël uw wet.
Laten ze wierook offeren waarvan de geur aangenaam voor u is en een volledig offer op uw altaar.
Zegen, o Jehovah, zijn kracht en laat zien dat u blij bent met het werk van zijn handen.
Verbrijzel de benen van zijn tegenstanders, zodat degenen die hem haten nooit meer opstaan.’
Over Benjamin zei hij:
‘Laat de lieveling van Jehovah veilig bij hem wonen.
Terwijl hij hem de hele dag beschermt, zal hij tussen zijn schouders wonen.’
Over Jozef zei hij:
‘Mag zijn land door Jehovah gezegend worden met goede dingen van de hemel, met dauw en met water uit de bronnen beneden, met goede dingen voortgebracht door de zon en een goede opbrengst elke maand, met de beste dingen uit de oeroude bergen en goede dingen uit de eeuwige heuvels,
met de goede dingen van de aarde en wat daarop is, en met de goedkeuring van degene die verscheen in de doornstruik.
Mogen ze op het hoofd van Jozef komen te rusten, op de kruin van de uitverkorene onder zijn broers.
Zijn pracht is als die van een eerstgeboren stier, zijn hoorns zijn als die van een wilde stier.
Daarmee zal hij volken wegstoten, allemaal, tot de uiteinden van de aarde.
Dit zijn de tienduizenden van Efraïm en dit zijn de duizenden van Manasse.’
Over Zebulon zei hij:
‘Wees blij, Zebulon, wanneer je eropuit trekt, en jij, Issaschar, in je tenten.
Ze zullen volken naar de berg roepen.
Daar zullen ze de slachtoffers van rechtvaardigheid brengen.
Want ze zullen overvloedige rijkdom uit de zee halen en verborgen schatten uit het zand.’
Over Gad zei hij:
‘Gezegend is degene die het gebied van Gad uitbreidt.
Hij ligt daar als een leeuw, klaar om de arm te verslinden en zelfs het hoofd.
Hij zal het eerste deel voor zichzelf kiezen, want dat deel is door een wetgever voor hem weggelegd.
De hoofden van het volk zullen zich verzamelen.
De rechtvaardigheid van Jehovah zal hij uitvoeren en zijn rechterlijke beslissingen voor Israël.’
Over Dan zei hij:
‘Dan is een leeuwenwelp.
Hij zal uit Basan tevoorschijn springen.’
Over Naftali zei hij:
‘Naftali heeft de overvloedige goedkeuring van Jehovah en is vervuld van zijn zegen.
Neem het westen en het zuiden in bezit.’
Over Aser zei hij:
‘Gezegend met zonen is Aser.
Mag hij de goedkeuring van zijn broers hebben en mag hij zijn voeten in olie dompelen.
De grendels van je poorten zijn van ijzer en koper, je zult alle dagen van je leven veilig zijn.
Er is niemand als de ware God van Jeschurun, die langs de hemel rijdt om je te helpen, die in zijn majesteit over de wolken rijdt.
Van oudsher is God een toevlucht, zijn eeuwige armen dragen je.
Hij zal de vijand voor je verdrijven en hij zal zeggen: “Vernietig hen!”
Israël zal in veiligheid wonen en de bron van Jakob zal beschut zijn in een land van graan en nieuwe wijn.
Zijn hemel zal druipen van de dauw.
Wat ben je gelukkig, Israël!
Wie is er als jij, een volk dat redding krijgt van Jehovah, je beschermende schild en je majestueuze zwaard?
Je vijanden zullen voor je kruipen en je zult je voet op hun rug zetten.’
Toen ging Mozes vanuit de woestijnvlakte van Moab de berg Nebo op, naar de top van de Pisga, die tegenover Jericho ligt. Jehovah liet hem het hele land zien: van Gilead tot Dan, en heel Naftali, het gebied van Efraïm en Manasse, het hele gebied van Juda tot aan de zee in het westen, de Negev en het District, waaronder de vallei van Jericho, de Palmstad, tot aan Zoar.
Vervolgens zei Jehovah tegen hem: ‘Dit is het land dat ik Abraham, Isaäk en Jakob met een eed beloofd heb toen ik zei: “Aan jouw nageslacht zal ik het geven.” Ik heb het je nu laten zien, maar je zult niet daarheen oversteken.’
Daarna stierf Mozes, de dienaar van Jehovah, daar in het land Moab, zoals Jehovah had gezegd. Hij begroef hem in het dal in Moab, tegenover Beth-Peor, en tot op de dag van vandaag weet niemand waar zijn graf is. Mozes was 120 jaar oud toen hij stierf. Zijn ogen waren nog goed en hij was nog steeds sterk. Het volk Israël treurde dagen lang om Mozes in de woestijnvlakte van Moab. Daarna was de rouwtijd voor Mozes voorbij.
Jozua, de zoon van Nun, was vervuld van de geest van wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Vanaf toen luisterden de Israëlieten naar hem, en ze deden precies wat Jehovah Mozes had opgedragen. Maar er is in Israël nooit meer een profeet opgestaan zoals Mozes, met wie Jehovah zo vertrouwelijk omging. Hem stuurde Jehovah naar Egypte om voor de farao en al zijn dienaren en zijn hele land alle tekenen en wonderen te doen die hij hem had opgedragen. Voor de ogen van heel Israël gaf Mozes blijk van een sterke hand en ontzagwekkende kracht.