Schrijver: Mattheus (מַתָּי = Matai)
Waar geschreven: Israël
Geschrift voltooid: ca. 41 n.Chr.
Beschreven periode: 2 v.Chr.–33 n.Chr.
Het boek van de geschiedenis van Jezus de Gezalfde, zoon van David, zoon van Abraham.
Abraham was de vader van Isaäk.
Isaäk was de vader van Jakob.
Jakob was de vader van Juda en zijn broers.
Juda was de vader van Perez en Zera, en hun moeder was Tamar.
Perez was de vader van Hezron.
Hezron was de vader van Ram.
Ram was de vader van Amminadab.
Amminadab was de vader van Nahesson.
Nahesson was de vader van Salmon.
Salmon was de vader van Boaz en zijn moeder was Rachab.
Boaz was de vader van Obed en zijn moeder was Ruth.
Obed was de vader van Isaï.
Isaï was de vader van David, de koning.
David was de vader van Salomo en zijn moeder was de vrouw van Uria.
Salomo was de vader van Rehabeam.
Rehabeam was de vader van Abia.
Abia was de vader van Asa.
Asa was de vader van Josafat.
Josafat was de vader van Joram.
Joram was de vader van Uzzia.
Uzzia was de vader van Jotham.
Jotham was de vader van Achaz.
Achaz was de vader van Hizkia.
Hizkia was de vader van Manasse.
Manasse was de vader van Amon.
Amon was de vader van Josia.
Josia was de vader van Jechonja en zijn broers in de tijd van de deportatie naar Babylon.
Na de deportatie naar Babylon was Jechonja de vader van Sealthiël.
Sealthiël was de vader van Zerubbabel.
Zerubbabel was de vader van Abiud.
Abiud was de vader van Eljakim.
Eljakim was de vader van Azor.
Azor was de vader van Zadok.
Zadok was de vader van Achim.
Achim was de vader van Eliud.
Eliud was de vader van Matthan.
Matthan was de vader van Jakob.
Jakob was de vader van Jozef, de man van Maria. Uit haar is Jezus geboren, die de Gezalfde wordt genoemd.
Van Abraham tot David waren er dus 14 generaties, van David tot de deportatie naar Babylon 14 generaties en van de deportatie naar Babylon tot de Gezalfde 14 generaties.
Dit is het verslag van de geboorte van Jezus de Gezalfde. Zijn moeder Maria was verloofd met Jozef. Voordat ze getrouwd waren, bleek dat ze zwanger was door heilige geest. Maar Jozef, haar man, was rechtvaardig en wilde haar niet in het openbaar te schande maken. Daarom was hij van plan in het geheim van haar te scheiden. Nadat hij dat had overwogen, verscheen Jehovah’s (hemelse) boodschapper in een droom aan hem en zei: ‘Jozef, zoon van David, je hoeft niet bang te zijn om je vrouw Maria mee naar huis te nemen, want ze is zwanger geworden door heilige geest. Ze zal een zoon krijgen, en je moet hem Jezus noemen, want hij zal zijn volk redden van hun zonden.’ Dat is allemaal gebeurd als vervulling van wat Jehovah via zijn profeet had gezegd: ‘Luister! De maagd zal zwanger worden en een zoon krijgen, en ze zullen hem Immanuël noemen.’ Die naam betekent: ‘God is met ons.’
Jozef werd wakker en deed wat de (hemelse) boodschapper van Jehovah hem had opgedragen: hij nam zijn vrouw mee naar huis. Maar hij had geen gemeenschap met haar tot na de geboorte van haar zoon. Hij noemde hem Jezus.
Jezus werd in Bethlehem in Judea geboren in de tijd dat Herodes koning was. Er kwamen toen astrologen uit het Oosten naar Jeruzalem, die vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning van de Judeeërs? Want we hebben zijn ster gezien toen we in het Oosten waren, en we zijn gekomen om hem eer te bewijzen.’ Koning Herodes schrok toen hij dat hoorde, en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle overpriesters en schriftgeleerden bij elkaar en vroeg hun waar de Gezalfde geboren zou worden. Ze antwoordden: ‘In Bethlehem in Judea. Want dit heeft de profeet geschreven: “En jij, Bethlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou zal een leider komen die een herder voor mijn volk Israël zal zijn.”’
Toen riep Herodes in het geheim de astrologen bij zich en wilde precies van ze weten wanneer de ster was verschenen. Hij stuurde ze naar Bethlehem en zei: ‘Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind. Als jullie het gevonden hebben, laat het me dan weten zodat ook ik het eer kan gaan bewijzen.’ Nadat de koning dat tegen ze had gezegd, gingen ze op weg. En de ster die ze hadden gezien toen ze in het Oosten waren, ging voor ze uit en bleef staan boven de plaats waar het kind was. Toen ze dat zagen, waren ze erg blij. Ze gingen het huis binnen en zagen daar het kind met zijn moeder Maria. Ze vielen op hun knieën en bewezen hem eer. Ook openden ze hun schatkisten en gaven hem geschenken: goud, geurige hars en mirre. Omdat God ze in een droom had gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, gingen ze via een andere weg naar hun land terug.
Nadat ze waren vertrokken, verscheen Jehovah’s (hemelse) boodschapper in een droom aan Jozef en zei: ‘Sta op, vlucht met het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf daar tot ik je iets laat weten, want Herodes wil het kind zoeken om het te doden.’ Jozef stond dus op en ging ’s nachts met het kind en zijn moeder op weg naar Egypte. Daar bleef hij tot de dood van Herodes. Zo ging in vervulling wat Jehovah via zijn profeet had gezegd: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.’
Toen Herodes begreep dat de astrologen hem te slim af waren geweest, werd hij woedend. Afgaande op het tijdstip dat hij bij de astrologen had nagevraagd, gaf hij opdracht om alle jongetjes van twee jaar en jonger in Bethlehem en het hele gebied eromheen te doden. Daarmee werd vervuld wat via de profeet Jeremia was gezegd: ‘Een stem werd gehoord in Rama, gehuil en veel gejammer. Het was Rachel, die om haar kinderen huilde, en ze wilde zich niet laten troosten, omdat ze er niet meer zijn.’
Toen Herodes gestorven was, verscheen Jehovah’s (hemelse) boodschapper in een droom aan Jozef in Egypte en zei: ‘Sta op en ga met het kind en zijn moeder naar Israël, want degenen die het kind om het leven wilden brengen, zijn dood.’ Hij stond dus op en ging met het kind en zijn moeder terug naar het land Israël. Maar toen hij hoorde dat Archelaüs in de plaats van zijn vader Herodes over Judea regeerde, durfde hij daar niet heen te gaan. Omdat God hem bovendien in een droom had gewaarschuwd, week hij uit naar het gebied van Galilea. Daar vestigde hij zich in de stad Nazareth, zodat vervuld werd wat via de profeten was gezegd: ‘Hij zal een Nazarener worden genoemd.’
In die tijd kwam Johannes de doper naar de woestijn van Judea en ging daar prediken. Hij zei: ‘Heb berouw, want het Koninkrijk van de hemel is nabij.’ Hij was degene over wie de profeet Jesaja had gezegd: ‘In de woestijn roept een stem: “Maak de weg van Jehovah vrij! Maak zijn paden recht.”’ Johannes droeg kleren van kameelhaar en had een leren gordel om zijn middel. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Mensen uit Jeruzalem, heel Judea en de hele Jordaanstreek gingen naar hem toe. Ze lieten zich door hem in de rivier de Jordaan dopen en bekenden openlijk hun zonden.
Toen hij zag dat heel wat farizeeën en sadduceeën naar de doop toe kwamen, zei hij tegen ze: ‘Addergebroed! Wie heeft gezegd dat jullie aan het komende oordeel kunnen ontsnappen? Breng eerst maar eens vruchten voort die bij berouw passen. Denk niet dat jullie bij jezelf kunnen zeggen: “Wij hebben Abraham als vader.” Want ik zeg jullie dat God uit deze stenen kinderen voor Abraham kan maken. De bijl ligt al klaar bij de wortels van de bomen. Elke boom die geen goede vruchten voortbrengt, moet omgehakt en in het vuur gegooid worden. Ik doop jullie met water omdat jullie berouw hebben, maar hij die na mij komt, is sterker dan ik. Ik ben het niet eens waard om zijn sandalen uit te trekken. Hij zal jullie dopen met heilige geest en met vuur. Hij heeft de wanschop in zijn hand, en hij zal zijn dorsvloer grondig reinigen en zijn tarwe in de voorraadschuur bijeenbrengen. Maar het kaf zal hij verbranden met vuur dat niet uitgedoofd kan worden.’
Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan om door Johannes gedoopt te worden. Maar die probeerde hem tegen te houden en zei: ‘Waarom kom je bij mij? Ik zou door jou gedoopt moeten worden.’ Jezus antwoordde: ‘Laat het deze keer zo zijn, want het is goed dat we op deze manier alles doen wat rechtvaardig is.’ Toen hield Johannes hem niet meer tegen. Zodra Jezus gedoopt was en uit het water omhoogkwam, werd de hemel geopend, en Johannes zag Gods geest als een duif op Jezus neerdalen. Ook kwam er een stem uit de hemel, die zei: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. Ik heb hem goedgekeurd.’
Vervolgens werd Jezus door de geest naar de woestijn geleid om door de Lasteraar op de proef te worden gesteld. Nadat hij 40 dagen en 40 nachten had gevast, had hij honger. Toen kwam de Beproever naar hem toe en zei tegen hem: ‘Als je een zoon van God bent, zeg dan tegen deze stenen dat ze broden moeten worden.’ Maar hij antwoordde: ‘Er staat geschreven: “De mens moet niet alleen van brood leven, maar van elk woord dat uit Jehovah’s mond komt.”’
Daarna nam de Lasteraar hem mee naar de heilige stad en hij plaatste hem op het hoogste punt van de tempel. Hij zei tegen hem: ‘Als je een zoon van God bent, spring dan naar beneden, want er staat geschreven: “Hij zal voor jou zijn (hemelse) boodschappers bevel geven” en: “Ze zullen je op hun handen dragen, zodat je je voet niet aan een steen zult stoten.”’ Jezus zei tegen hem: ‘Er staat ook geschreven: “Je mag Jehovah, je God, niet op de proef stellen.”’
Opnieuw nam de Lasteraar hem mee, nu naar een heel hoge berg, en hij liet hem alle koninkrijken van de wereld zien, met hun pracht en praal. Hij zei tegen hem: ‘Dit geef ik je allemaal als je voor me neerknielt en me aanbidt.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Tegenstrever! Want er staat geschreven: “Jehovah, je God, moet je aanbidden en alleen voor hem moet je heilige dienst doen.”’ Daarna ging de Lasteraar weg en er kwamen (hemelse) boodschappers om Jezus van dienst te zijn.
Toen Jezus hoorde dat Johannes gevangen was genomen, vertrok hij naar Galilea. Hij verliet Nazareth en ging in Kapernaüm wonen, aan het meer, in het gebied van Zebulon en Naftali, zodat vervuld zou worden wat via de profeet Jesaja was gezegd: ‘O land van Zebulon en land van Naftali, aan de zeeweg, aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de natiën! Het volk dat in het duister leefde, heeft een groot licht gezien, en op degenen die in een land woonden dat overschaduwd werd door de dood, is licht gaan schijnen.’ Vanaf die tijd begon Jezus te prediken en te zeggen: ‘Heb berouw, want het Koninkrijk van de hemel is nabij.’
Toen hij langs het Meer van Galilea liep, zag hij twee broers: Simon, die Petrus wordt genoemd, en zijn broer Andreas. Ze gooiden een net uit in het meer. Het waren vissers. Hij zei tegen ze: ‘Kom, volg me, dan zal ik van jullie vissers van mensen maken.’ Onmiddellijk lieten ze hun netten in de steek en volgden hem. Verderop zag hij twee andere broers: Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes. Ze waren met hun vader Zebedeüs in de boot bezig hun netten te repareren, en hij riep ze. Meteen lieten ze de boot en hun vader achter en volgden Jezus.
Hij reisde rond door heel Galilea, gaf onderwijs in de synagogen en predikte het goede nieuws van het Koninkrijk. Ook genas hij elke ziekte en elke kwaal onder het volk. Het nieuws over hem verspreidde zich in heel Syrië. Ze brachten alle mensen bij hem die ziek waren en pijn leden, mensen die door demonen bezeten waren, mensen met epileptische aanvallen en verlamden, en hij genas hen. Daarom volgden grote groepen mensen hem vanuit Galilea, de Dekapolis, Jeruzalem en Judea, en van de overkant van de Jordaan.
Toen hij al die mensen zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten en zijn discipelen kwamen bij hem. Hij nam het woord en begon ze te onderwijzen. Hij zei:
‘Gelukkig zijn degenen die zich bewust zijn van hun geestelijke behoeften, want voor hen is het Koninkrijk van de hemel. Gelukkig zijn degenen die treuren, want zij zullen getroost worden. Gelukkig zijn degenen die zachtaardig zijn, want van hen zal de aarde worden. Gelukkig zijn degenen die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden. Gelukkig zijn degenen die barmhartig zijn, want zij zullen barmhartig worden behandeld. Gelukkig zijn degenen die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien. Gelukkig zijn de vredestichters, want zij zullen zonen van God worden genoemd. Gelukkig zijn degenen die vervolgd worden ter wille van de rechtvaardigheid, want voor hen is het Koninkrijk van de hemel. Gelukkig zijn jullie wanneer mensen je beledigen en vervolgen en allerlei boosaardige leugens over je vertellen vanwege mij. Wees blij en juich, want je beloning is groot in de hemel. De profeten van vroeger zijn namelijk ook op die manier vervolgd.
Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe zal het dan weer zout worden gemaakt? Het is dan niet meer bruikbaar en kan alleen nog naar buiten worden gegooid, waar het door mensen wordt vertrapt.
Jullie zijn het licht van de wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen worden. Iemand die een lamp aansteekt, zet die niet onder een korenmaat maar op een standaard, zodat het licht op iedereen in het huis schijnt. Zo moeten ook jullie je licht voor de mensen laten schijnen. Dan zullen ze jullie goede daden zien en eer geven aan jullie Vader in de hemel.
Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen maar om ze te vervullen. Ik verzeker jullie: hemel en aarde zouden nog eerder verdwijnen dan dat er ook maar één lettertje of één deeltje van een letter uit de wet verdwijnt voordat alles uitkomt. Wie een van de kleinste geboden ervan overtreedt en anderen leert datzelfde te doen, zal de kleinste worden genoemd in verband met het Koninkrijk van de hemel. Maar wie zich aan deze geboden houdt en ze aan anderen onderwijst, zal groot worden genoemd in verband met het Koninkrijk van de hemel. Want ik zeg jullie: als je niet rechtvaardiger bent dan de schriftgeleerden en farizeeën, zul je het Koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.
Jullie hebben gehoord dat er tegen onze voorouders werd gezegd: “Pleeg geen moord. Wie een moord pleegt, moet zich verantwoorden voor de rechtbank.” Maar ik zeg jullie: Iedereen die kwaad blijft op zijn broeder, zal zich moeten verantwoorden voor de rechtbank. Wie een grove belediging gebruikt tegen zijn broeder, zal zich moeten verantwoorden voor de Hoge Raad. En wie zegt: “Jij waardeloze idioot!”, kan in de brandende Gehenna belanden.
Als je dus met een offergave naar het altaar gaat en je je daar herinnert dat je broeder iets tegen je heeft, laat dan je offergave daar vóór het altaar achter. Ga eerst naar je broeder en sluit vrede met hem, en kom dan terug om het offer te brengen.
Leg een geschil snel bij, terwijl je nog met de tegenpartij onderweg bent. Anders levert hij je misschien uit aan de rechter, draagt de rechter je over aan de gerechtsdienaar en word je gevangengezet. Ik verzeker je: je komt niet vrij voordat je de laatste cent hebt betaald.
Jullie hebben gehoord dat er werd gezegd: “Pleeg geen overspel.” Maar ik zeg jullie: iedereen die verlangend naar een vrouw blijft kijken, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. Als je rechteroog je laat struikelen, ruk het dan uit en gooi het weg. Want je kunt beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat je hele lichaam in Gehenna wordt gegooid. En als je rechterhand je laat struikelen, hak die dan af en gooi die weg. Want je kunt beter een van je lichaamsdelen verliezen dan dat je hele lichaam in Gehenna terechtkomt.
Er werd ook gezegd: “Als iemand zich van zijn vrouw laat scheiden, moet hij haar een echtscheidingsakte geven.” Maar ik zeg jullie: iedereen die zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van seksuele immoraliteit, stelt haar bloot aan overspel. En iemand die met een gescheiden vrouw trouwt, pleegt overspel.
Jullie hebben ook gehoord dat er tegen onze voorouders werd gezegd: “Als je een eed aflegt, mag je die niet breken. Wat je plechtig aan Jehovah belooft, moet je ook doen.” Maar ik zeg jullie: Zweer helemaal niet. Niet bij de hemel, want dat is Gods troon, niet bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, en niet bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning. Je mag ook niet bij je hoofd zweren, want je kunt geen haar op je hoofd wit of zwart maken. Laat je ja ja zijn, en je nee nee, want alles wat je daar nog aan toevoegt, komt van de goddeloze.
Jullie hebben gehoord dat er werd gezegd: “Oog om oog en tand om tand.” Maar ik zeg jullie: Verzet je niet tegen iemand die slecht is. Als iemand je op je rechterwang slaat, draai dan ook je andere wang naar hem toe. Als iemand je voor de rechter wil dagen en je onderkleed van je wil hebben, geef hem dan ook je bovenkleed. En als iemand die gezag heeft, je dwingt één mijl met hem mee te gaan, ga dan twee mijl met hem mee. Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie iets van je wil lenen.
Jullie hebben gehoord dat er werd gezegd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” Maar ik zeg jullie: Heb je vijanden lief en bid voor degenen die je vervolgen. Op die manier laten jullie zien dat jullie kinderen zijn van je Vader in de hemel, want hij laat de zon op goede en op slechte mensen schijnen en hij laat het regenen op rechtvaardige en op onrechtvaardige mensen. Als je liefhebt wie jou liefhebben, verdien je daar dan een beloning voor? De belastinginners doen toch hetzelfde? En als je alleen je broeders groet, dan doe je toch niets bijzonders? Dat doen de natiën ook. Jullie moeten dus volmaakt zijn, net zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.
Pas op dat je je goede daden niet doet voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden, anders zul je geen beloning krijgen van je hemelse Vader. Als je giften aan de armen geeft, moet je het niet rondbazuinen. Want dat doen de huichelaars in de synagogen en op de straten om eer van mensen te krijgen. Ik verzeker jullie: zij hebben hun volledige beloning al gekregen. Maar als jij giften aan de armen geeft, laat je linkerhand dan niet weten wat je rechterhand doet, zodat niemand het verder ziet. Dan zal je Vader, die ongezien toekijkt, je ervoor belonen.
En als je bidt, doe dan niet als de huichelaars, want die staan graag in de synagogen en op de hoeken van de brede straten te bidden om door de mensen gezien te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun volledige beloning al gekregen. Maar als jij bidt, ga dan naar je binnenkamer, doe de deur dicht en bid tot je Vader, die in het verborgene is. Dan zal je Vader, die in het verborgene toeziet, je ervoor belonen. Zeg tijdens het bidden niet steeds dezelfde dingen zoals de natiën doen, want zij denken dat hun gebeden verhoord zullen worden als ze maar veel woorden gebruiken. Wees niet zoals zij, want je Vader weet al wat je nodig hebt voordat je hem erom vraagt.
Bid dus op deze manier: “Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden. Laat uw Koninkrijk komen. Laat uw wil gedaan worden op aarde net zoals in de hemel. Geef ons het brood dat we vandaag nodig hebben. En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij anderen hun schulden hebben vergeven. En breng ons niet in beproeving, maar red ons van de goddeloze.”
Want als je andere mensen hun fouten vergeeft, zal je hemelse Vader ook jou vergeven. Maar als je andere mensen hun fouten niet vergeeft, zal je Vader ook jouw fouten niet vergeven.
Als jullie vasten, zet dan geen somber gezicht zoals de huichelaars, want die verwaarlozen hun uiterlijk zodat de mensen kunnen zien dat ze vasten. Ik verzeker jullie: zij hebben hun volledige beloning al gekregen. Maar als jij vast, wrijf je hoofd dan in met olie en was je gezicht, zodat het de mensen niet opvalt dat je vast, maar alleen je Vader, die niet gezien wordt. Dan zal je Vader, die ongezien toekijkt, je ervoor belonen.
Houd ermee op schatten op aarde te verzamelen, waar ze aangetast worden door motten en roest, en waar dieven inbreken en stelen. Verzamel in plaats daarvan schatten in de hemel, waar ze niet aangetast worden door motten en roest, en waar dieven niet inbreken en stelen. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.
Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog op één punt gericht is, zal je hele lichaam verlicht zijn. Maar als je oog hebzuchtig rondkijkt, zal je hele lichaam in duisternis zijn. Als het licht dat in je is, duisternis blijkt te zijn, dan is die duisternis wel heel groot!
Niemand kan twee meesters dienen: óf hij zal de een haten en van de ander houden, óf hij zal juist aan de eerste gehecht zijn en de ander verachten. Je kunt niet God én de Rijkdom dienen.
Daarom zeg ik jullie: Maak je niet langer zorgen over je leven en wat je zult eten en drinken of over je lichaam en wat je zult aantrekken. Is het leven niet belangrijker dan voedsel en het lichaam niet belangrijker dan kleding? Kijk goed naar de vogels in de lucht. Ze zaaien niet en oogsten niet en ze leggen geen voorraden aan in schuren, en toch geeft jullie hemelse Vader ze te eten. Zijn jullie niet meer waard dan vogels? Wie kan zijn leven met ook maar één el verlengen door zich zorgen te maken? En waarom maken jullie je zorgen over kleding? Leer een les van de lelies op het veld. Kijk hoe ze groeien: ze zwoegen niet en spinnen niet, en toch zeg ik jullie dat zelfs Salomo met al zijn pracht en praal niet zo mooi gekleed was als een van deze lelies. Als God nu de planten op het veld die er vandaag zijn en morgen in de oven worden gegooid, zo mooi kleedt, dan zal hij jullie toch zeker ook kleden? Wat is jullie geloof toch klein! Maak je dus nooit zorgen en zeg niet: “Wat moeten we eten?” of: “Wat moeten we drinken?” of: “Wat moeten we aantrekken?” Want dat zijn allemaal dingen waar de andere volken heel druk mee bezig zijn. Jullie hemelse Vader weet dat jullie al die dingen nodig hebben.
Blijf eerst het Koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, dan zullen al die andere dingen je ook gegeven worden. Maak je dus nooit zorgen over de dag van morgen, want de volgende dag heeft zijn eigen zorgen. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen problemen.
Houd op met oordelen, zodat je niet geoordeeld wordt, want met het oordeel waarmee jij oordeelt, zul je geoordeeld worden. En met de maat waarmee jij meet, zul je gemeten worden. Waarom let je wel op de splinter in het oog van je broeder, maar zie je de balk in je eigen oog niet? En hoe kun je tegen je broeder zeggen: “Laat mij die splinter uit je oog halen”, terwijl er in je eigen oog een balk zit? Huichelaar! Haal eerst de balk uit je eigen oog. Dan zul je duidelijk zien hoe je de splinter uit het oog van je broeder kunt halen.
Geef wat heilig is niet aan de honden en gooi je parels niet voor de zwijnen. Anders zullen die ze met hun poten vertrappen, zich omdraaien en je openrijten.
Blijf vragen en je zult ontvangen. Blijf zoeken en je zult vinden. Blijf kloppen en er zal voor je worden opengedaan. Want iedereen die vraagt, ontvangt. Iedereen die zoekt, vindt. En voor iedereen die klopt, zal worden opengedaan. Wie van jullie zou zijn zoon een steen geven als hij om brood vraagt? En je geeft hem toch geen slang als hij om een vis vraagt? Als jullie al goede dingen geven aan je kinderen, ook al zijn jullie slecht, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan goede dingen geven aan degenen die hem erom vragen!
Behandel andere mensen dus zoals je zelf graag behandeld wilt worden, want dat is waar het om gaat in de Wet en de Profeten.
Ga naar binnen door de nauwe poort, want breed is de poort en wijd is de weg die naar de vernietiging leidt, en veel mensen gaan daardoor naar binnen. Maar nauw is de poort en smal is de weg die naar het leven leidt, en maar weinig mensen vinden die.
Pas op voor de valse profeten, die in schaapskleren naar jullie toe komen maar eigenlijk roofzuchtige wolven zijn. Je zult ze herkennen aan hun vruchten. Je kunt toch geen druiven plukken van een doornstruik of vijgen van een distel? Zo draagt elke goede boom goede vruchten, terwijl elke slechte boom slechte vruchten draagt. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen en een slechte boom geen goede. Elke boom die geen goede vruchten oplevert, wordt omgehakt en in het vuur gegooid. Zulke mensen zijn dus te herkennen aan hun vruchten.
Niet iedereen die “Heer, Heer” tegen me zegt, zal het Koninkrijk van de hemel binnengaan, maar alleen degene die de wil doet van mijn Vader in de hemel. Op die dag zullen veel mensen tegen me zeggen: “Heer, Heer, we hebben toch in uw naam geprofeteerd en in uw naam demonen uitgedreven en in uw naam allerlei wonderen gedaan?” Dan zal ik openlijk tegen ze zeggen: “Ik heb jullie nooit gekend! Ga weg, wetteloze mensen!”
Iedereen die deze woorden van mij hoort en ze toepast, is te vergelijken met een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots. Het begon te stortregenen, alles overstroomde en de wind waaide en beukte tegen het huis. Toch stortte het niet in, want het was op een rots gefundeerd. Maar iedereen die deze woorden van mij hoort en er niets mee doet, is te vergelijken met een domme man die zijn huis bouwde op het zand. Het begon te stortregenen, alles overstroomde en de wind waaide en beukte tegen het huis. Toen stortte het in en het werd volledig verwoest.’
Nadat Jezus die woorden had gesproken, was de menigte diep onder de indruk van zijn manier van onderwijzen. Want hij onderwees hen als iemand met gezag, en niet zoals hun schriftgeleerden.
Hij daalde de berg af, en een grote menigte volgde hem. Toen kwam er een melaatse naar hem toe die hem eer ging bewijzen en zei: ‘Heer, als u het alleen maar wilt, kunt u me rein maken.’ Hij stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het! Word rein.’ Onmiddellijk werd hij gereinigd van zijn melaatsheid. Daarna zei Jezus tegen hem: ‘Denk erom dat je het aan niemand vertelt, maar ga je aan de priester laten zien en breng het offer dat Mozes heeft voorgeschreven, als teken voor hen.’
Toen hij Kapernaüm binnenging, kwam er een legerofficier naar hem toe, die hem smeekte: ‘Mijnheer, mijn dienaar ligt thuis verlamd op bed, en hij lijdt vreselijk.’ Hij zei tegen hem: ‘Als ik daar ben, zal ik hem genezen.’ De legerofficier antwoordde: ‘Mijnheer, ik ben het niet waard dat u onder mijn dak komt. U hoeft het alleen maar te zeggen en dan wordt mijn dienaar beter. Want ook ik sta onder het gezag van anderen en ik heb soldaten onder me. Tegen de een zeg ik: “Ga!” en dan gaat hij, tegen een ander: “Kom!” en dan komt hij, en tegen mijn slaaf: “Doe dit!” en dan doet hij het.’ Jezus stond versteld toen hij dat hoorde en hij zei tegen degenen die hem volgden: ‘Ik zeg jullie de waarheid: bij niemand in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden. Maar ik zeg jullie dat velen uit het oosten en het westen zullen komen en met Abraham, Isaäk en Jakob aan tafel zullen gaan in het Koninkrijk van de hemel, terwijl de zonen van het Koninkrijk eruit gegooid zullen worden, de duisternis in. Daar zullen ze jammeren en knarsetanden.’ Jezus zei tegen de legerofficier: ‘Ga. Je geloof zal beloond worden.’ Op datzelfde moment werd de dienaar beter.
Toen Jezus in het huis van Petrus kwam, zag hij Petrus’ schoonmoeder ziek op bed liggen. Ze had koorts. Hij raakte haar hand aan en de koorts verdween. Ze stond op en ging hem bedienen. ’s Avonds werden er veel mensen bij hem gebracht die door demonen bezeten waren. En met een woord dreef hij de geesten uit en hij genas alle zieken. Zo ging in vervulling wat via de profeet Jesaja was gezegd: ‘Hij heeft onze ziekten op zich genomen en onze kwalen gedragen.’
Toen Jezus de mensenmassa om zich heen zag, gaf hij opdracht om naar de overkant te vertrekken. Er kwam een schriftgeleerde naar hem toe die zei: ‘Meester, ik zal u volgen, waar u ook naartoe gaat.’ Maar Jezus zei tegen hem: ‘Vossen hebben holen en vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plek om zijn hoofd neer te leggen.’ Toen vroeg een ander, een van de discipelen, hem: ‘Heer, mag ik eerst teruggaan om mijn vader te begraven?’ Jezus antwoordde: ‘Blijf mij volgen, en laat de doden hun doden begraven.’
Hij stapte in een boot en zijn discipelen volgden hem. Plotseling begon het op het meer zo hevig te stormen dat de golven de boot overspoelden. Maar Jezus lag te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: ‘Heer, red ons! We vergaan!’ Maar hij zei tegen ze: ‘Waarom zijn jullie zo bang? Wat is jullie geloof toch klein!’ Hij stond op en sprak de wind en het meer bestraffend toe, en het werd helemaal stil. De mannen zeiden vol verbazing: ‘Wat is dit toch voor iemand? Zelfs de wind en het meer doen wat hij zegt!’
Toen hij aan de overkant was gekomen, in het gebied van de Gadarenen, kwamen hem vanuit de begraafplaats twee mannen tegemoet. Ze waren door demonen bezeten en waren zo gewelddadig dat niemand langs die weg durfde te gaan. Ze schreeuwden en zeiden: ‘Zoon van God, wat hebben we met jou te maken? Ben je hier gekomen om ons vóór de vastgestelde tijd pijn te doen?’ Nu werd er een heel eind daarvandaan een grote kudde varkens gehoed. De demonen vroegen hem dringend: ‘Als je ons uitdrijft, stuur ons dan in de kudde varkens.’ Hij zei tegen ze: ‘Ga!’ Toen verlieten ze de twee mannen en gingen in de varkens. Vervolgens stormde de hele kudde van de steile helling af, het meer in, en verdronk in het water. De varkenshoeders vluchtten naar de stad en vertelden wat er allemaal gebeurd was, ook met de mannen die door demonen bezeten waren. De hele stad liep uit, Jezus tegemoet. Toen ze hem zagen, vroegen ze hem dringend om uit hun gebied weg te gaan.
Hij stapte dus in de boot, ging naar de overkant en kwam in zijn eigen stad. Daar brachten ze een verlamde man op een draagbed bij hem. Toen Jezus hun geloof zag, zei hij tegen de verlamde: ‘Houd moed, mijn zoon, je zonden zijn je vergeven.’ Sommige schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: ‘Die man lastert God.’ Maar Jezus wist wat ze dachten en zei: ‘Waarom hebben jullie zulke slechte gedachten? Wat is bijvoorbeeld makkelijker? Te zeggen: “Je zonden zijn je vergeven” of: “Sta op en loop”? Maar om jullie te laten zien dat de Mensenzoon de macht heeft om op aarde zonden te vergeven . . .’ Toen zei hij tegen de verlamde man: ‘Sta op, pak je draagbed op en ga naar huis.’ En de man stond op en ging naar huis. De mensen zagen het en werden met ontzag vervuld. Ze eerden God omdat hij zo’n macht aan mensen had gegeven.
Daarna ging Jezus verder, en bij het belastingkantoor zag hij een man zitten die Mattheüs heette. Hij zei tegen hem: ‘Wees mijn volgeling.’ Hij stond op en volgde hem. Later waren Jezus en zijn discipelen in het huis aan het eten, en er kwamen veel belastinginners en zondaars die met hen meeaten. De farizeeën zagen dat en zeiden tegen zijn discipelen: ‘Waarom eet jullie meester met belastinginners en zondaars?’ Jezus hoorde het en antwoordde: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar de zieken wel. Ga en denk goed na over de betekenis van deze woorden: “Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffers.” Want ik ben niet gekomen om rechtvaardige mensen te roepen, maar zondaars.’
Toen kwamen de discipelen van Johannes bij hem. ‘Waarom hebben wij en de farizeeën de gewoonte om te vasten, maar uw discipelen niet?’, vroegen ze. Jezus antwoordde: ‘De vrienden van de bruidegom hebben toch geen reden om te treuren als de bruidegom nog bij ze is? Maar er komt een tijd dat de bruidegom bij ze wordt weggehaald. Dan zullen ze vasten. Niemand verstelt een oud bovenkleed met een lap stof die nog niet gekrompen is, want dan scheurt de nieuwe lap van het kleed af en wordt de scheur nog groter. Je doet toch ook geen nieuwe wijn in oude wijnzakken? Als je dat wel doet, barsten de wijnzakken, loopt de wijn eruit en worden de wijnzakken onbruikbaar. Nieuwe wijn doe je in nieuwe wijnzakken, dan blijven beide goed.’
Terwijl hij ze dat vertelde, kwam er een leider naar hem toe die hem eer bewees en zei: ‘Mijn dochter zal inmiddels wel gestorven zijn. Kom alstublieft en leg uw hand op haar, dan zal ze weer levend worden.’
Jezus stond op en ging met hem mee, samen met zijn discipelen. Opeens kwam er van achteren een vrouw naar hem toe die al 12 jaar aan bloedvloeiingen leed. Ze raakte de franje van zijn bovenkleed aan, want ze bleef bij zichzelf zeggen: ‘Als ik alleen maar zijn bovenkleed aanraak, zal ik beter worden.’ Jezus draaide zich om, zag haar en zei: ‘Houd moed, mijn dochter. Je geloof heeft je beter gemaakt.’ Vanaf dat moment was de vrouw genezen.
Toen Jezus bij het huis van de leider kwam, zag hij fluitspelers en een grote groep luid huilende mensen. Hij zei: ‘Ga allemaal weg, want het meisje is niet gestorven, ze slaapt.’ Maar ze lachten hem uit. Nadat de menigte was weggestuurd, ging hij naar binnen. Hij pakte de hand van het meisje en ze stond op. Natuurlijk werd dat verhaal in het hele gebied bekend.
Terwijl Jezus verderging, werd hij door twee blinden gevolgd. Ze riepen: ‘Zoon van David, heb medelijden met ons.’ Nadat Jezus een huis was binnengegaan, kwamen de blinden bij hem en hij vroeg: ‘Geloven jullie dat ik dit kan doen?’ Ze antwoordden: ‘Ja, Heer.’ Toen raakte hij hun ogen aan en zei: ‘Het zal gebeuren naar jullie geloof.’ En hun ogen werden geopend. Jezus waarschuwde ze uitdrukkelijk: ‘Zorg ervoor dat niemand het te weten komt.’ Maar na hun vertrek vertelden ze het nieuws over hem in het hele gebied rond.
Toen ze weggingen, werd er een man bij hem gebracht die door een demon bezeten was en niet kon praten. Nadat demon was uitgedreven, begon de man te praten. De menigte stond verbaasd en zei: ‘Zoiets is in Israël nog nooit voorgekomen.’ Maar de farizeeën zeiden: ‘Hij drijft demonen uit door de heerser van de demonen.’
Daarna reisde Jezus rond en ging naar alle steden en dorpen. Hij onderwees in hun synagogen, predikte het goede nieuws van het Koninkrijk en genas elke ziekte en elke kwaal. Toen hij al die mensen zag, kreeg hij medelijden met ze, omdat ze als schapen zonder herder waren — verwaarloosd en slecht behandeld. Hij zei tegen zijn discipelen: ‘Ja, de oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeek daarom de Meester van de oogst dat hij werkers stuurt om zijn oogst binnen te halen.’
Hij riep zijn 12 discipelen bij zich en gaf hun de macht om onreine geesten uit te drijven en om elke ziekte en elke kwaal te genezen.
Dit zijn de namen van de 12 apostelen: als eerste Simon, die Petrus wordt genoemd, en zijn broer Andreas, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, Filippus en Bartholomeüs, Thomas en Mattheüs de belastinginner, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Thaddeüs, Simon de Kananeeër en Judas Iskariot, die hem later heeft verraden.
Deze 12 stuurde Jezus eropuit en hij gaf hun de volgende instructies: ‘Sla niet de weg naar de natiën in en ga geen enkele Samaritaanse stad binnen. Ga in plaats daarvan steeds weer naar de verloren schapen van het huis van Israël. Predik onderweg: “Het Koninkrijk van de hemel is nabij.” Genees zieken, [wek doden op], maak melaatsen rein en drijf demonen uit. Voor niets heb je gekregen, voor niets moet je geven. Neem geen goud, zilver of koper mee in je geldbuidel, en neem ook geen voedselzak mee voor de reis, of extra kleren, sandalen of een staf. Want de werker is zijn voedsel waard.
Onderzoek in elke stad en elk dorp waar je komt wie het waard is, en blijf daar tot je weer verdergaat. Als je een huis binnengaat, wens de bewoners dan vrede toe. En als het huis het waard is, laat je vrede dan daarover komen. Maar als het dat niet waard is, laat je vrede dan bij je terugkomen. Als iemand je niet wil ontvangen of niet naar je luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schud het stof van je voeten. Ik verzeker jullie: de Oordeelsdag zal voor Sodom en Gomorra draaglijker zijn dan voor die stad.
Ik stuur jullie als schapen onder de wolven. Wees dus zo behoedzaam als een slang en zo onschuldig als een duif. Pas op voor de mensen, want ze zullen jullie aan rechtbanken overleveren en jullie in hun synagogen geselen. Jullie zullen ter wille van mij voor bestuurders en koningen worden gesleept, als een getuigenis voor hen en voor andere volken. Maar wanneer ze je overleveren, maak je dan geen zorgen over wat je moet zeggen of hoe je het moet zeggen, want op dat moment zal het je worden ingegeven. Wat je zegt komt dan niet alleen uit jezelf, maar het is de geest van je Vader die via jou spreekt. Ook zal de ene broer de andere overleveren om gedood te worden, en een vader zijn kind, en kinderen zullen zich tegen hun ouders keren en hen laten doden. En jullie zullen vanwege mijn naam door alle mensen worden gehaat. Maar wie volhardt tot het einde zal worden gered. Als ze jullie in de ene stad vervolgen, vlucht dan naar een andere, want ik verzeker jullie: de Mensenzoon zal komen voordat jullie langs alle steden van Israël zijn rondgetrokken.
Een leerling staat niet boven zijn leraar en een slaaf niet boven zijn meester. De leerling moet er genoegen mee nemen om als zijn leraar te worden en de slaaf als zijn meester. Als de meester van het huis al Beëlzebub wordt genoemd, hoeveel te meer dan zijn huisgenoten! Wees dus niet bang voor ze, want alles wat verborgen is, zal onthuld worden, en wat geheim is, zal bekend worden. Wat ik jullie in de duisternis zeg, vertel dat in het licht, en wat jullie in het oor gefluisterd wordt, predik dat van de daken. En wees niet bang voor degenen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees eerder bang voor degene die zowel ziel als lichaam kan vernietigen in Gehenna. Zijn twee mussen niet te koop voor een munt die weinig waard is? Toch zal er niet één musje op de grond vallen zonder dat jullie Vader het opmerkt. Zelfs de haren op je hoofd zijn allemaal geteld. Wees dus niet bang: jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen.
Als iemand tegen de mensen zegt dat hij mij kent, zal ik ook tegen mijn Vader in de hemel zeggen dat ik hem ken. Maar als iemand tegen de mensen zegt dat hij mij niet kent, zal ik ook tegen mijn Vader in de hemel zeggen dat ik hem niet ken. Denk niet dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar een zwaard. Ik ben gekomen om verdeeldheid te veroorzaken tussen een zoon en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder, en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder. Je eigen huisgenoten zullen je vijanden zijn. Wie meer gehecht is aan zijn vader of moeder dan aan mij, is mij niet waard, en wie meer gehecht is aan zijn zoon of dochter dan aan mij, is mij niet waard. En wie zijn martelpaal niet wil dragen en mij niet wil volgen, is mij niet waard. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest ter wille van mij, zal het vinden.
Wie jullie ontvangt, ontvangt ook mij, en wie mij ontvangt, ontvangt ook hem die mij heeft gestuurd. Wie een profeet ontvangt omdat hij een profeet is, zal de beloning van een profeet krijgen, en wie een rechtvaardig man ontvangt omdat hij rechtvaardig is, zal de beloning van een rechtvaardig man krijgen. Ik verzeker jullie: als iemand een van deze kleinen een beker koud water te drinken geeft omdat hij een van mijn discipelen is, zal hij zeker zijn beloning krijgen.’
Toen Jezus klaar was met het geven van instructies aan zijn 12 discipelen, ging hij op weg om in hun steden te onderwijzen en te prediken.
Johannes hoorde in de gevangenis wat de Gezalfde allemaal deed en stuurde zijn discipelen naar hem toe met de vraag: ‘Bent u degene die zou komen of moeten we een ander verwachten?’ Jezus antwoordde: ‘Ga naar Johannes en vertel hem wat jullie zien en horen: de blinden zien, de kreupelen lopen, de melaatsen worden rein, de doven horen, de doden worden opgewekt en aan de armen wordt het goede nieuws verteld. Gelukkig is degene die geen aanstoot aan mij neemt.’
Toen ze vertrokken, begon Jezus tegen de menigte over Johannes te spreken: ‘Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar een rietstengel die heen en weer beweegt in de wind? Waar zijn jullie dan naar gaan kijken? Naar iemand in kostbare kleding? Mensen met kostbare kleding vind je alleen in paleizen. Waarom zijn jullie dan gegaan? Om een profeet te zien? Ja, zeg ik jullie, en veel meer dan een profeet. Dit is degene over wie is geschreven: “Let op! Ik stuur mijn (hemelse) boodschapper voor je uit, die de weg voor je zal banen!” Ik verzeker jullie: Onder degenen die uit een vrouw geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de doper. Toch is zelfs de kleinste in het Koninkrijk van de hemel groter dan hij. Maar sinds de tijd van Johannes de doper is het Koninkrijk van de hemel het doel waarnaar mensen streven, en degenen die doorzetten, slagen daarin. Want de Profeten en de Wet hebben allemaal geprofeteerd tot aan Johannes, en voor wie het wil aannemen: hij is “Elia die zou komen”. Laat iedereen die oren heeft, goed luisteren.
Met wie zal ik deze generatie vergelijken? Deze generatie is te vergelijken met kinderen die op het marktplein zitten en naar hun vriendjes roepen: “Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld, maar jullie wilden niet dansen. Wij hebben een treurlied gezongen, maar jullie wilden niet huilen.” Zo is ook Johannes gekomen. Hij at en dronk niet, en toch zeggen de mensen: “Hij is bezeten door een demon.” De Mensenzoon is gekomen, en hij eet en drinkt wel, maar nu zeggen de mensen: “Hij is een veelvraat en een dronkaard, een vriend van belastinginners en zondaars.” Maar wijsheid blijkt uit de resultaten.’
Toen begon hij de steden waar hij de meeste wonderen had gedaan, verwijten te maken omdat ze geen berouw hadden: ‘Wee Chorazin! Wee Bethsaïda! Als in Tyrus en Sidon dezelfde wonderen waren gebeurd als bij jullie, zouden de inwoners allang in zak en as berouw hebben gehad. Maar ik zeg jullie: de Oordeelsdag zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn dan voor jullie. En jij, Kapernaüm, zul je tot de hemel worden verheven? In het Graf zul je terechtkomen. Als in Sodom dezelfde wonderen waren gebeurd als bij jou, zou het tot op de dag van vandaag nog bestaan. Maar ik zeg je: de Oordeelsdag zal voor Sodom draaglijker zijn dan voor jou.’
In die tijd zei Jezus verder: ‘Vader, Heer van hemel en aarde, ik loof u in het openbaar omdat u deze dingen voor de wijzen en intellectuelen hebt verborgen en ze aan kleine kinderen hebt onthuld. Ja, Vader, want zo hebt u het gewild. Mijn Vader heeft alle dingen aan mij toevertrouwd. Niemand kent de Zoon volledig behalve de Vader, en niemand kent de Vader volledig behalve de Zoon en degenen aan wie de Zoon bereid is hem te onthullen. Kom bij mij als je vermoeid bent en gebukt gaat onder een zware last, dan zal ik je nieuwe kracht geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtaardig en nederig van hart. Dan zul je nieuwe kracht krijgen. Want mijn juk is makkelijk te dragen en mijn last is licht.’
Op een keer liep Jezus door de graanvelden. Het was sabbat. Zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en ervan te eten. Toen de farizeeën dat zagen, zeiden ze tegen hem: ‘Kijk! Uw discipelen doen iets wat op de sabbat verboden is.’ Hij zei tegen ze: ‘Hebben jullie niet gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden? Hij ging het huis van God binnen en ze aten van de toonbroden, terwijl dat hem en zijn mannen niet was toegestaan, maar alleen de priesters. Of hebben jullie niet in de wet gelezen dat de priesters op de sabbat in de tempel de sabbat ontwijden en toch onschuldig blijven? Maar ik zeg jullie dat hier iets groters is dan de tempel. Als jullie de betekenis van deze woorden hadden begrepen: “Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffers”, zouden jullie onschuldige mensen niet hebben veroordeeld. Want de Mensenzoon is Heer van de sabbat.’
Toen vertrok hij en ging hun synagoge in. Daar was een man met een verschrompelde hand. Omdat ze een reden zochten om Jezus te beschuldigen, vroegen ze hem: ‘Is het toegestaan op de sabbat iemand te genezen?’ Hij antwoordde: ‘Als je maar één schaap hebt en dat schaap valt op de sabbat in een kuil, zou je dan geen moeite doen om het eruit te halen? Een mens is toch veel meer waard dan een schaap! Het is dus toegestaan om op de sabbat iets goeds te doen.’ Toen zei hij tegen de man: ‘Steek je hand uit.’ Dat deed de man en zijn hand werd weer even gezond als zijn andere hand. Vervolgens gingen de farizeeën naar buiten en smeedden plannen om hem uit de weg te ruimen. Jezus kwam het te weten en vertrok. Veel mensen volgden hem en hij genas ze allemaal, maar hij zei nadrukkelijk dat ze niet bekend mochten maken wie hij was. Zo werd vervuld wat via de profeet Jesaja was gezegd:
‘Kijk! Mijn geliefde dienaar, die ik gekozen heb en die ik heb goedgekeurd! Ik zal hem mijn geest geven en hij zal de volken duidelijk maken wat gerechtigheid is. Hij zal niet ruziën of schreeuwen, en niemand zal op straat zijn stem horen. Een geknakt riet zal hij niet afbreken en een lamp met een smeulende pit zal hij niet doven, tot hij het recht laat zegevieren. En op zijn naam zullen de volken hun hoop vestigen.’
Toen werd er een blinde man bij hem gebracht die door demonen bezeten was en niet kon praten. Hij genas de man, zodat hij weer kon zien en praten. De mensen stonden versteld en zeiden: ‘Zou dit de Zoon van David zijn?’ De farizeeën hoorden het en zeiden: ‘Deze man kan demonen alleen maar uitdrijven door Beëlzebub, de heerser van de demonen.’ Omdat hij wist wat ze dachten, zei hij tegen ze: ‘Elk koninkrijk waar verdeeldheid is, komt ten val, en geen stad of huis waar verdeeldheid is, houdt stand. Dat geldt ook voor de Tegenstrever: als hij de Tegenstrever uitdrijft, keert hij zich tegen zichzelf. Hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? En als ik door Beëlzebub demonen uitdrijf, door wie drijven jullie zonen ze dan uit? Daarom zullen zij jullie veroordelen. Maar als ik demonen uitdrijf door Gods geest, dan is Gods Koninkrijk ongemerkt bij jullie gekomen. Of hoe kan iemand het huis van een sterke man binnendringen en zijn bezittingen stelen als hij hem niet eerst vastbindt? Pas dan kan hij zijn huis leeghalen. Wie niet aan mijn kant staat, is tegen mij, en wie niet met mij samenbrengt, drijft uiteen.
Daarom zeg ik jullie: elke vorm van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar als iemand tegen de geest lastert, zal dat hem niet worden vergeven. Als iemand bijvoorbeeld kwaadspreekt over de Mensenzoon, zal dat hem worden vergeven. Maar als iemand kwaadspreekt over de heilige geest, zal het hem niet worden vergeven. Niet in dit tijdperk en ook niet in het tijdperk dat nog moet komen.
Als je een goede boom hebt, zijn ook de vruchten goed. Maar als je een slechte boom hebt, zijn de vruchten slecht. Een boom herken je dus aan zijn vruchten. Addergebroed! Hoe kunnen jullie iets goeds zeggen terwijl jullie zelf slecht zijn? Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Een goed mens haalt goede dingen tevoorschijn uit zijn voorraad met goede dingen, maar een slecht mens haalt slechte dingen tevoorschijn uit zijn voorraad met slechte dingen. Ik zeg jullie dat de mensen op de Oordeelsdag verantwoording zullen afleggen voor elk zinloos woord dat ze zeggen. Want op grond van je woorden zul je rechtvaardig worden verklaard en op grond van je woorden zul je worden veroordeeld.’
Sommige schriftgeleerden en farizeeën zeiden toen tegen hem: ‘Meester, laat ons een teken zien.’ Hij antwoordde: ‘Een verdorven en ontrouwe generatie blijft om een teken vragen, maar ze zullen geen ander teken krijgen dan het teken van de profeet Jona. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de enorme vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde zijn. In het oordeel zullen de inwoners van Ninevé samen met deze generatie opstaan en hen veroordelen, want zij hadden berouw toen Jona tot ze predikte. Maar kijk! Meer dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden zal in het oordeel samen met deze generatie een opstanding krijgen en hen veroordelen, want zij kwam van de einden van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen. Maar kijk! Meer dan Salomo is hier.
Wanneer een onreine geest iemand verlaat, trekt hij door dorre streken op zoek naar een rustplaats, maar vindt die niet. Dan zegt hij: “Ik ga terug naar het huis dat ik verlaten heb.” Als hij daar aankomt, ziet hij dat het leegstaat en dat het schoongeveegd en versierd is. Vervolgens gaat hij zeven andere geesten halen die nog slechter zijn dan hijzelf en ze gaan naar binnen om er te wonen. Uiteindelijk is die man er dus nog erger aan toe dan voor die tijd. Zo zal het ook gaan met deze verdorven generatie.’
Terwijl Jezus nog tegen de mensen praatte, wilden zijn moeder en broers hem spreken. Ze stonden buiten en daarom zei iemand tegen hem: ‘Kijk! Uw moeder en uw broers staan buiten en willen u graag spreken.’ Maar hij antwoordde: ‘Wie is mijn moeder, en wie zijn mijn broers?’ Met een gebaar naar zijn discipelen zei hij: ‘Kijk, mijn moeder en mijn broers! Want iedereen die de wil doet van mijn Vader in de hemel, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’
Nadat Jezus die dag het huis had verlaten, ging hij aan het meer zitten. Er verzamelde zich zo’n grote menigte dat hij in een boot stapte en ging zitten, terwijl de menigte op de oever stond. Toen onderwees hij hun veel dingen door middel van illustraties. Hij zei: ‘Een zaaier ging op weg om te zaaien. Tijdens het zaaien vielen sommige zaadjes langs de weg, en er kwamen vogels die ze opaten. Andere zaadjes vielen op rotsgrond waar niet veel aarde was, en ze schoten meteen op omdat de grond niet diep was. Maar toen de zon opkwam, werden ze door de hitte verschroeid, en ze verdorden omdat ze geen wortels hadden. Er waren ook zaadjes die tussen de distels vielen. De distels kwamen op en verstikten het zaad. Weer andere zaadjes vielen in goede aarde en leverden vrucht op: de een 100, de ander 60 en weer een ander 30 keer zo veel. Laat iedereen die oren heeft, goed luisteren.’
De discipelen kwamen naar hem toe en zeiden: ‘Waarom gebruik je illustraties als je hen toespreekt?’ Hij antwoordde: ‘Jullie hebben het voorrecht de heilige geheimen van het Koninkrijk van de hemel te begrijpen, maar zij niet. Want wie heeft, zal meer krijgen en zelfs overvloed hebben. Maar van wie niets heeft, zal zelfs wat hij heeft worden afgenomen. Daarom gebruik ik illustraties als ik hen toespreek. Want ze kijken wel maar zien niets, en ze luisteren wel maar horen niets en begrijpen de betekenis niet. Zij vormen de vervulling van de profetie van Jesaja: “Jullie zullen wel horen maar de betekenis niet begrijpen, en jullie zullen wel kijken maar niets zien. Want het hart van dit volk is ongevoelig geworden, hun oren hebben ze dichtgestopt en hun ogen hebben ze gesloten. Daardoor zullen ze nooit met hun ogen zien en met hun oren horen en zullen ze niet met hun hart de betekenis begrijpen en terugkeren en door mij genezen worden.”
Maar jullie zijn gelukkig omdat jullie ogen zien en jullie oren horen. Want ik verzeker jullie: veel profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar hebben het niet gezien, en hebben ernaar verlangd te horen wat jullie horen, maar hebben het niet gehoord.
Luister nu naar de illustratie van de zaaier. Als iemand het woord over het Koninkrijk hoort maar de betekenis ervan niet begrijpt, komt de goddeloze en rukt weg wat in zijn hart is gezaaid. Dat is het zaad dat langs de weg terechtkwam. Het zaad dat op de rotsgrond valt, dat is degene die het woord hoort en het meteen met vreugde aanneemt. Toch schiet het woord geen wortel in hem. Hij houdt het een tijdje vol, maar als er vanwege het woord vervolging of moeilijkheden ontstaan, struikelt hij meteen. Het zaad dat tussen de distels terechtkomt, dat is degene die het woord hoort, maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van rijkdom verstikken het woord en het kan geen vrucht dragen. Het zaad dat in goede aarde valt, dat is degene die het woord hoort en de betekenis ervan begrijpt. Zo iemand draagt vrucht: de een 100, de ander 60 en weer een ander 30 keer zo veel.’
Hij vertelde hun nog een illustratie: ‘Het Koninkrijk van de hemel kan vergeleken worden met iemand die goed zaad op zijn akker zaaide. Terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging weer weg. Toen de tarwe opkwam en vrucht begon te dragen, kwam ook het onkruid op. Daarom gingen de slaven naar de eigenaar toe en zeiden: “Meester, u hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat?” Hij antwoordde: “Een vijand, een mens, heeft dat gedaan.” De slaven zeiden tegen hem: “Wilt u dat we het onkruid verzamelen?” Hij zei: “Nee, want anders zouden jullie tijdens het verzamelen van het onkruid ook de tarwe eruit trekken. Laat ze samen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik de oogsters de opdracht geven: ‘Verzamel eerst het onkruid en bind het in bundels om het te verbranden. Breng daarna de tarwe bijeen in mijn voorraadschuur.’”’
Hij vertelde hun nog een illustratie: ‘Het Koninkrijk van de hemel is als een mosterdzaadje dat iemand op zijn akker zaaide. Het is het kleinste zaadje dat er is, maar het groeit uit tot het grootste van de tuingewassen en wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in de takken komen nestelen.’
Hij vertelde hun een andere illustratie: ‘Het Koninkrijk van de hemel is als zuurdesem die een vrouw door drie grote maten meel mengde, en uiteindelijk was de hele deegmassa gegist.’
Jezus vertelde mensen al die dingen door middel van illustraties. Hij vertelde hun niets zonder illustraties, zodat vervuld zou worden wat via de profeet was gezegd: ‘Ik zal mijn mond openen met illustraties, ik zal dingen verkondigen die vanaf de grondlegging verborgen zijn geweest.’
Nadat hij de menigte had laten weggaan, ging hij het huis binnen. Zijn discipelen kwamen naar hem toe en zeiden: ‘Wil je ons de illustratie van het onkruid op de akker uitleggen?’ Hij antwoordde: ‘De zaaier van het goede zaad is de Mensenzoon. De akker is de wereld. Het goede zaad, dat zijn de zonen van het Koninkrijk, maar het onkruid, dat zijn de zonen van de goddeloze. De vijand die het onkruid zaaide, is de Lasteraar. De oogst betekent het einde van een tijdperk, en de oogsters zijn (hemelse) boodschappers. Zoals het onkruid wordt verzameld en verbrand, zo zal het ook gaan aan het einde van het tijdperk. De Mensenzoon zal zijn (hemelse) boodschappers eropuit sturen, en ze zullen alle struikelblokken en iedereen die wetteloos leeft, uit zijn Koninkrijk verzamelen en in de brandende oven gooien. Daar zullen ze jammeren en knarsetanden. In die tijd zullen de rechtvaardigen zo helder als de zon stralen in het Koninkrijk van hun Vader. Laat iedereen die oren heeft, goed luisteren.
Het Koninkrijk van de hemel is als een schat die in het veld verborgen lag. Een man vond die schat en verborg hem opnieuw. Hij was zo blij dat hij alles verkocht wat hij had en het veld kocht.
Het Koninkrijk van de hemel is ook als een reizende koopman die op zoek was naar mooie parels. Toen hij een heel kostbare parel had gevonden, besloot hij meteen alles wat hij had te verkopen, en hij kocht die parel.
Het Koninkrijk van de hemel is ook als een sleepnet dat in de zee werd neergelaten en waarin allerlei soorten vissen werden bijeengebracht. Toen het vol was, werd het op het strand getrokken. Daarna gingen de vissers zitten om de goede vissen in manden te verzamelen, maar de ongeschikte vissen gooiden ze weg. Zo zal het ook gaan aan het einde van het tijdperk. De (hemelse) boodschappers zullen eropuit gaan en zullen de slechten scheiden van de rechtvaardigen en in de brandende oven werpen. Daar zullen ze jammeren en knarsetanden.
Hebben jullie al die dingen begrepen?’ Ze antwoordden: ‘Ja.’ Toen zei hij tegen ze: ‘Daarom is elke onderwijzer die over het Koninkrijk van de hemel heeft geleerd, als de meester van een huis die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude schatten tevoorschijn haalt.’
Nadat Jezus die illustraties had uitgesproken, ging hij daar weg. Hij kwam in de streek waar hij vandaan kwam en ging daar in de synagoge onderwijzen. De mensen waren verbaasd en zeiden: ‘Hoe komt deze man aan die wijsheid en hoe kan hij die wonderen doen? Is hij niet de zoon van de timmerman? Zijn moeder heet toch Maria, en zijn broers zijn toch Jakobus, Jozef, Simon en Judas? En al zijn zussen wonen toch hier? Waar heeft hij dit dan allemaal vandaan?’ En ze namen aanstoot aan hem. Maar Jezus zei tegen ze: ‘Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen streek en in zijn eigen huis.’ En hij deed daar niet veel wonderen vanwege hun ongeloof.
In die tijd hoorde Herodes, de districtsregeerder, wat er over Jezus verteld werd, en hij zei tegen zijn dienaren: ‘Het is Johannes de doper. Hij is uit de dood opgewekt, en daarom heeft hij de kracht om al die wonderen te doen.’ Herodes had Johannes namelijk gearresteerd, in de boeien geslagen en in de gevangenis gezet vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Fili̱ppus. Want Johannes had meerdere keren tegen hem gezegd: ‘Het is je niet toegestaan haar als vrouw te hebben.’ Hoewel hij hem wilde doden, durfde hij dat niet uit angst voor het volk, want zij zagen Johannes als een profeet. Maar toen Herodes’ verjaardag werd gevierd, danste de dochter van Herodias voor de gasten, tot groot genoegen van Herodes. Hij beloofde met een eed haar alles te geven waar ze om zou vragen. Opgestookt door haar moeder zei ze toen: ‘Breng me hier op een schaal het hoofd van Johannes de doper.’ De koning was hier bedroefd over, maar vanwege zijn eden en zijn gasten gaf hij opdracht het aan haar te geven. Hij stuurde iemand en liet Johannes in de gevangenis onthoofden. Zijn hoofd werd op een schaal binnengebracht en aan het meisje gegeven, en zij bracht het naar haar moeder. Later kwamen zijn discipelen zijn lichaam halen en ze begroeven hem. Daarna gingen ze het aan Jezus vertellen. Toen Jezus het hoorde, vertrok hij in een boot naar een afgelegen plek om alleen te zijn. Maar de mensen kwamen het te weten en gingen vanuit de steden te voet achter hem aan.
Toen hij aan land kwam, zag hij een grote menigte. Hij had medelijden met ze en genas de zieken. Bij het vallen van de avond kwamen zijn discipelen naar hem toe en zeiden: ‘Dit is een afgelegen plek en het is al laat. Stuur de mensen weg, dan kunnen ze naar de dorpen gaan om eten voor zichzelf te kopen.’ ‘Ze hoeven niet weg’, zei Jezus. ‘Geven jullie ze maar iets te eten.’ Ze zeiden tegen hem: ‘We hebben hier alleen maar vijf broden en twee vissen.’ Hij zei: ‘Breng die hier.’ Vervolgens gaf hij de mensen opdracht om op het gras te gaan zitten. Toen nam hij de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en sprak een zegen uit. Hij brak de broden en gaf ze aan de discipelen, en de discipelen deelden ze aan de menigte uit. Alle mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen werden de overgebleven stukken opgehaald: 12 manden vol. Er hadden zo’n 5000 mannen gegeten, vrouwen en kinderen niet meegeteld. Meteen daarna zei Jezus tegen zijn discipelen dat ze in de boot moesten stappen en voor hem uit naar de overkant moesten gaan. Intussen zou hij de menigte wegsturen.
Nadat hij de mensen had weggestuurd, ging hij de berg op om in afzondering te bidden. Het werd avond en hij was daar alleen. Inmiddels was de boot honderden meters van de oever verwijderd en de golven beukten tegen de boot, want ze hadden tegenwind. Maar tijdens de vierde nachtwake kwam Jezus lopend over het meer naar ze toe. Toen de discipelen hem over het meer zagen lopen, schrokken ze en riepen: ‘Het is een verschijning!’ En ze schreeuwden het uit van angst. Maar Jezus zei meteen: ‘Rustig maar! Ik ben het, wees niet bang.’ Petrus antwoordde: ‘Heer, als jij het bent, zeg me dan dat ik over het water naar je toe moet komen.’ Hij zei: ‘Kom!’ Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar toen hij naar de storm keek, werd hij bang. Hij begon te zinken en riep: ‘Heer, red me!’ Onmiddellijk stak Jezus zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: ‘Waarom ben je gaan twijfelen? Wat is je geloof toch klein!’ Nadat ze in de boot waren geklommen, ging de storm liggen. Toen gingen degenen die in de boot waren hem eer bewijzen en zeiden: ‘Jij bent echt Gods Zoon.’ Ze staken over en kwamen aan land in Gennesareth.
Toen de mannen van die plaats hem herkenden, maakten ze het overal in de omgeving bekend, en de mensen brachten alle zieken naar hem toe. Ze smeekten hem of ze alleen maar de franje van zijn bovenkleed mochten aanraken. Iedereen die dat deed, werd genezen.
Toen kwamen er farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus toe die zeiden: ‘Waarom overtreden uw discipelen de traditie van onze voorouders? Want ze wassen hun handen niet voordat ze gaan eten.’
Hij antwoordde: ‘Waarom overtreden jullie het gebod van God ter wille van jullie tradities? God heeft bijvoorbeeld gezegd: “Eer je vader en je moeder” en: “Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood worden gebracht.” Maar jullie zeggen: “Als je tegen je vader of moeder zegt: ‘Alles waarmee ik u zou kunnen ondersteunen, heb ik al als gave aan God opgedragen’, dan hoef je je vader helemaal niet te eren.” Zo hebben jullie het woord van God ontkracht ter wille van jullie tradities. Huichelaars! Jesaja heeft terecht over jullie geprofeteerd: “Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij. Het heeft geen zin dat ze mij aanbidden, want ze maken de voorschriften van mensen tot leerstellingen.”’ Daarna riep hij de menigte bij zich en zei tegen ze: ‘Luister en begrijp deze woorden: niet wat je mond in gaat, maakt je onrein, maar wat je mond uit komt, dat maakt je onrein.’
Toen kwamen de discipelen bij hem en zeiden: ‘Weet je dat de farizeeën aanstoot hebben genomen aan wat je zei?’ Hij antwoordde: ‘Elke plant die niet door mijn hemelse Vader is geplant, zal met wortel en al worden uitgetrokken. Laat ze toch, het zijn blinde gidsen. En als de ene blinde de andere leidt, vallen ze allebei in een kuil.’ Petrus vroeg: ‘Wil je ons de illustratie uitleggen?’ Jezus zei: ‘Begrijpen ook jullie het nog niet? Beseffen jullie niet dat alles wat de mond in gaat, via de ingewanden in het riool belandt? Maar wat de mond uit gaat, komt uit het hart en dat maakt iemand onrein. Want uit het hart komen slechte gedachten: moord, overspel, seksuele immoraliteit, diefstal, valse verklaringen en lastering. Die dingen maken iemand onrein. Maar eten met ongewassen handen maakt iemand niet onrein.’
Jezus vertrok en ging naar het gebied van Tyrus en Sidon. Er kwam een Fenicische vrouw uit dat gebied naar hem toe, die riep: ‘Heer, Zoon van David, heb medelijden met mij! Mijn dochter wordt vreselijk gekweld door een demon.’ Maar hij zei niets terug. Zijn discipelen kwamen naar hem toe en zeiden: ‘Stuur haar alsjeblieft weg, want ze blijft ons maar achternaroepen.’ Hij antwoordde: ‘Ik ben alleen naar de verloren schapen van het huis van Israël gestuurd.’ Maar de vrouw ging hem eer bewijzen en zei: ‘Heer, help me!’ Hij antwoordde: ‘Het is niet goed om het brood dat voor de kinderen is voor de hondjes te gooien.’ Ze zei: ‘Dat is waar, Heer, maar de hondjes eten wel de kruimels die van de tafel van hun baas vallen.’ Jezus antwoordde: ‘Vrouw, je hebt een groot geloof. Wat je graag wilt, zal gebeuren.’ En haar dochter werd onmiddellijk genezen.
Jezus trok weer verder en kwam bij het Meer van Galilea. Hij klom de berg op en ging zitten. Toen stroomde er een grote menigte toe. Ze hadden mensen bij zich die kreupel, verminkt of blind waren. Ook brachten ze andere zieken en mensen die niet konden praten. Ze legden hen aan zijn voeten en hij genas hen. De menigte stond versteld toen ze zagen dat de stommen konden praten, de verminkten gezond werden, de kreupelen konden lopen en de blinden konden zien, en ze gaven eer aan de God van Israël.
Jezus riep zijn discipelen bij zich en zei: ‘Ik heb medelijden met de menigte, want ze zijn nu al drie dagen bij me en ze hebben niets te eten. Ik wil ze niet met een lege maag laten weggaan, anders houden ze het onderweg misschien niet vol.’ Maar de discipelen zeiden tegen hem: ‘Waar halen we op deze afgelegen plek genoeg brood vandaan om al die mensen te eten te geven?’ Jezus vroeg toen: ‘Hoeveel broden hebben jullie?’ Ze zeiden: ‘Zeven, en nog wat visjes.’ Nadat hij de menigte opdracht had gegeven om op de grond te gaan zitten, nam hij de zeven broden en de vissen. Hij sprak een dankgebed uit, brak ze en gaf ze aan de discipelen, en de discipelen deelden ze aan de mensen uit. Alle mensen aten tot ze genoeg hadden. Daarna werden de overgebleven stukken opgehaald: zeven grote manden vol. Er hadden zo’n 4000 mannen gegeten, vrouwen en kinderen niet meegeteld. Nadat hij de menigte had laten vertrekken, stapte hij in de boot en ging naar het gebied van Magadan.
Hier kwamen de farizeeën en de sadduceeën naar hem toe. Ze wilden hem op de proef stellen, en daarom vroegen ze hem om hun een teken uit de hemel te laten zien. Hij antwoordde: ‘Als het avond wordt, zeggen jullie: “Het wordt mooi weer, want de lucht is vuurrood.” En ’s morgens: “Het wordt vandaag winters en regenachtig, want de lucht is vuurrood maar dreigend.” De aanblik van de lucht kunnen jullie beoordelen, maar de tekenen van de tijd niet. Een verdorven en ontrouwe generatie blijft om een teken vragen, maar ze zullen geen ander teken krijgen dan het teken van Jona.’ Daarna ging hij weg en liet hen achter.
De discipelen voeren naar de overkant maar vergaten brood mee te nemen. Jezus zei tegen ze: ‘Pas op voor de zuurdesem van de farizeeën en de sadduceeën.’ Toen zeiden ze onder elkaar: ‘We hebben geen brood meegenomen.’ Jezus merkte dat en zei: ‘Waarom hebben jullie het erover dat jullie geen brood hebben? Wat is jullie geloof toch klein! Begrijpen jullie nog steeds niet waar het om gaat? Zijn jullie de vijf broden vergeten waarvan de 5000 hebben gegeten en het aantal manden dat jullie daarna hebben opgehaald? Of de zeven broden waarvan de 4000 hebben gegeten en het aantal grote manden dat jullie hebben opgehaald? Hoe komt het dat jullie niet doorhebben dat ik het niet over brood had? Pas op voor de zuurdesem van de farizeeën en de sadduceeën.’ Toen begrepen ze dat hij hen niet had gewaarschuwd voor de zuurdesem in het brood, maar voor de leer van de farizeeën en de sadduceeën.
Toen hij in het gebied van Cesarea Filippi kwam, vroeg hij zijn discipelen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’ Ze zeiden: ‘Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia en weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’ Hij zei tegen ze: ‘Maar wie ben ik volgens jullie?’ Simon Petrus antwoordde: ‘Jij bent de Gezalfde, de Zoon van de levende God.’ Hierop zei Jezus tegen hem: ‘Gelukkig ben jij, Simon, zoon van Jona, want dit is je niet door vlees en bloed onthuld, maar door mijn hemelse Vader. Ook zeg ik je: jij bent Petrus, en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van het Graf zullen haar niet overwinnen. Ik zal je de sleutels van het Koninkrijk van de hemel geven, en wat je op aarde ook bindt, zal in de hemel al gebonden zijn, en wat je op aarde ook ontbindt, zal in de hemel al ontbonden zijn.’ Daarna zei hij nadrukkelijk tegen zijn discipelen dat ze aan niemand mochten vertellen dat hij de Gezalfde was.
Vanaf die tijd begon Jezus zijn discipelen duidelijk te maken dat hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden zou ondergaan door toedoen van de oudsten, de overpriesters en de schriftgeleerden, en dat hij gedood zou worden en op derde dag zou worden opgewekt. Vervolgens nam Petrus hem apart en begon hem de les te lezen: ‘Wees goed voor jezelf, Heer. Dat zal je zeker niet overkomen.’ Maar Jezus draaide zich om en zei tegen Petrus: ‘Ga achter mij, Tegenstrever! Je bent een struikelblok voor me, want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten maar die van mensen.’
Toen zei Jezus tegen zijn discipelen: ‘Als iemand mijn volgeling wil worden, moet hij zichzelf wegcijferen, zijn martelpaal opnemen en mij altijd volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest ter wille van mij, zal het vinden. Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zijn leven verliest? Of wat zou een mens geven in ruil voor zijn leven? Want de Mensenzoon zal samen met zijn (hemelse) boodschappers komen met de macht van zijn Vader, en dan zal hij iedereen geven wat hij verdient. Ik verzeker jullie dat sommigen van degenen die hier staan niet zullen sterven voordat ze de Mensenzoon in zijn Koninkrijk zien komen.’
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante: zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren glansden als het licht. Opeens verschenen aan hen Mozes en Elia, die met hem in gesprek waren. Toen zei Petrus tegen Jezus: ‘Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als je wilt, zal ik hier drie tenten opzetten, één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.’ Hij was nog niet uitgesproken of ze werden omhuld door een stralende wolk. Er kwam een stem uit de wolk die zei: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, die ik heb goedgekeurd. Luister naar hem.’ Toen de discipelen dat hoorden, lieten ze zich op de grond vallen en werden heel bang. Maar Jezus kwam naar ze toe, raakte ze aan en zei: ‘Sta op. Jullie hoeven niet bang te zijn.’ Toen ze opkeken, zagen ze niemand meer, behalve Jezus. Terwijl ze de berg af daalden, gebood Jezus hun: ‘Vertel niemand over het visioen voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.’
De discipelen vroegen hem: ‘Waarom zeggen de schriftgeleerden eigenlijk dat Elia eerst moet komen?’ Hij antwoordde: ‘Elia komt inderdaad en zal alles herstellen. Maar ik zeg jullie dat Elia al gekomen is. Ze hebben hem alleen niet herkend en hebben met hem gedaan wat ze wilden. Zo zal ook de Mensenzoon door hun toedoen moeten lijden.’ Toen begrepen de discipelen dat hij het over Johannes de doper had.
Ze kwamen bij de menigte, en er kwam een man naar Jezus toe die voor hem knielde en zei: ‘Heer, heb medelijden met mijn zoon, want hij heeft epileptische aanvallen en hij is er slecht aan toe. Hij valt vaak in het vuur of in het water. Ik heb hem bij uw discipelen gebracht, maar die konden hem niet genezen.’ Jezus zei: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovige en zondige generatie! Hoelang moet ik nog bij jullie blijven? Hoelang moet ik jullie nog verdragen? Breng hem hier.’ Vervolgens sprak Jezus demon bestraffend toe. Die verliet de jongen, en hij was onmiddellijk genezen. Toen Jezus alleen was, kwamen de discipelen naar hem toe en vroegen: ‘Waarom konden wij die demon niet uitdrijven?’ Hij antwoordde: ‘Omdat jullie geloof zo klein is. Want ik verzeker jullie: Als jullie geloof maar zo groot is als een mosterdzaadje, zullen jullie tegen deze berg zeggen: “Ga van hier naar daar”, en dan gaat hij. Niets zal dan onmogelijk voor jullie zijn.’ ——
Toen Jezus en zijn discipelen in Galilea bij elkaar waren, zei hij tegen ze: ‘De Mensenzoon zal worden verraden en aan mensen worden overgeleverd. Die zullen hem doden, maar op derde dag zal hij worden opgewekt.’ Dat maakte ze heel bedroefd.
Nadat ze in Kapernaüm waren aangekomen, kwamen de mannen die de twee drachmen belasting ophaalden naar Petrus toe en zeiden: ‘Betaalt jullie meester de twee drachmen belasting niet?’ Hij zei: ‘Jawel.’ Maar toen hij het huis binnenging, was Jezus hem voor met de vraag: ‘Wat denk je, Simon? Van wie vragen de koningen op aarde tol of belasting? Van hun zonen of van anderen?’ Toen hij antwoordde: ‘Van anderen’, zei Jezus: ‘Dan hoeven de zonen dus geen belasting te betalen. Maar we willen geen aanstoot geven. Ga daarom naar het meer, gooi een vishaak in het water en pak de eerste vis die bovenkomt. Als je zijn bek opendoet, zul je een zilveren munt vinden. Neem die munt en betaal daarmee voor mij en jou.’
Op dat moment kwamen de discipelen bij Jezus en vroegen: ‘Wie is eigenlijk de grootste in het Koninkrijk van de hemel?’ Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden en zei: ‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, zul je het Koninkrijk van de hemel niet binnengaan. Wie zich net zo nederig opstelt als dit kind, is de grootste in het Koninkrijk van de hemel. En wie zo’n kind in mijn naam ontvangt, ontvangt ook mij. Maar wie een van deze kleinen die in mij geloven, laat struikelen, kan beter met een molensteen om zijn nek in de diepte van de zee gegooid worden.
Wee de wereld vanwege de struikelblokken! Dat er struikelblokken zullen zijn is natuurlijk onvermijdelijk, maar wee degene die een struikelblok veroorzaakt! Als je hand of je voet je laat struikelen, hak die dan af en gooi die weg. Want je kunt beter verminkt of kreupel het leven binnengaan dan met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur gegooid worden. En als je oog je laat struikelen, ruk het dan uit en gooi het weg. Je kunt beter met één oog het leven binnengaan dan met twee ogen in de brandende Gehenna gegooid worden. Pas op dat jullie niet neerkijken op een van deze kleinen. Want ik zeg jullie dat hun (hemelse) boodschappers in de hemel altijd het gezicht zien van mijn Vader in de hemel. ——
Wat denken jullie? Als iemand 100 schapen heeft en één daarvan verdwaalt, dan zal hij toch de 99 andere schapen [in de bergen] achterlaten en dat ene verdwaalde schaap gaan zoeken? Ik verzeker jullie: als hij het vindt, verheugt hij zich meer over dat ene schaap dan over de 99 die niet zijn verdwaald. Zo wil ook mijn Vader in de hemel niet dat een van deze kleinen verloren gaat.
En als je broeder een zonde begaat, spreek hem dan onder vier ogen op zijn fout aan. Als hij naar je luistert, heb je hem gewonnen. Als hij niet luistert, neem dan één of twee anderen mee, zodat elke kwestie wordt bevestigd door de verklaringen van twee of drie getuigen. Als hij niet naar hen luistert, leg het dan voor aan de gemeente. Als hij zelfs naar de gemeente niet luistert, dan moeten jullie hem net zo bezien als een heiden en een belastinginner.
Ik verzeker jullie: wat je op aarde ook bindt, zal in de hemel al gebonden zijn, en wat je op aarde ook ontbindt, zal in de hemel al ontbonden zijn. Ik verzeker jullie ook: als twee van jullie op aarde het eens zijn over iets belangrijks wat ze willen vragen, zal mijn hemelse Vader het hun geven. Want waar twee of drie mensen in mijn naam bij elkaar komen, ben ik in hun midden.’
Toen kwam Petrus bij hem en vroeg: ‘Heer, hoe vaak moet ik mijn broeder vergeven als hij tegen me zondigt? Zeven keer?’ Jezus zei tegen hem: ‘Ik zeg je, niet zeven keer, maar wel 77 keer.
Daarom kan het Koninkrijk van de hemel vergeleken worden met een koning die afrekening wilde houden met zijn slaven. Toen hij daarmee begonnen was, werd er een man binnengebracht die hem 10.000 talenten schuldig was. Maar de slaaf kon de schuld niet terugbetalen. Dus gaf de meester het bevel dat de man, zijn vrouw, zijn kinderen en alles wat hij had, verkocht moesten worden als betaling. De slaaf viel op zijn knieën, bewees hem eer en zei: “Heb geduld met mij, dan zal ik u alles terugbetalen.” De meester kreeg medelijden met de slaaf, schold hem zijn schuld kwijt en liet hem gaan. Maar de slaaf ging naar buiten en kwam een andere slaaf tegen, die hem 100 denarii schuldig was. Hij greep hem bij de keel en zei: “Betaal je schuld terug!” De andere slaaf viel op zijn knieën en smeekte: “Heb geduld met mij, dan betaal ik je terug.” Maar hij luisterde niet en liet hem in de gevangenis gooien totdat hij de schuld kon terugbetalen. Toen de andere slaven dat zagen, waren ze diep geschokt. Ze gingen naar hun meester en vertelden hem wat er allemaal gebeurd was. De meester riep hem bij zich en zei: “Slechte slaaf, ik heb je die hele schuld kwijtgescholden toen je me erom smeekte. Dan had jij toch ook medelijden met je medeslaaf moeten hebben, net zoals ik met jou heb gehad?” Zijn meester was woedend en liet de slaaf door de bewakers in de gevangenis zetten totdat hij de hele schuld had terugbetaald. Mijn hemelse Vader zal jullie net zo behandelen als je je broeder niet van harte vergeeft.’
Toen Jezus was uitgesproken, vertrok hij uit Galilea en ging hij naar het grensgebied van Judea aan de overkant van de Jordaan. Een grote menigte volgde hem daarheen en hij genas hen.
Er kwamen ook farizeeën naar hem toe om hem op de proef te stellen. Ze vroegen: ‘Is het een man toegestaan zich om wat voor reden maar ook van zijn vrouw te laten scheiden?’ Hij antwoordde: ‘Hebben jullie niet gelezen dat degene die hen schiep hen bij het begin als man en als vrouw maakte? En dat hij heeft gezegd: “Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten, en de twee zullen één vlees worden”? Ze zijn dan niet langer twee, maar één vlees. Wat God heeft verbonden, mag geen mens scheiden.’ Ze zeiden tegen hem: ‘Maar waarom heeft Mozes dan gezegd dat je je vrouw een echtscheidingsakte kunt geven en haar kunt wegsturen?’ Hij zei: ‘Omdat jullie hart zo ongevoelig is, heeft Mozes de concessie gedaan dat je van je vrouw kunt scheiden, maar dat was in het begin niet zo. Ik zeg jullie dat wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van seksuele immoraliteit, en met een ander trouwt, overspel pleegt.’
De discipelen zeiden tegen hem: ‘Als het met man en vrouw zo zit, is het beter om niet te trouwen.’ Hij zei: ‘Niet iedereen kan daar plaats voor maken, maar alleen degenen aan wie dat gegeven is. Want er zijn eunuchen die zo geboren zijn, er zijn eunuchen die door de mensen zo gemaakt zijn, en er zijn eunuchen die zichzelf zo gemaakt hebben ter wille van het Koninkrijk van de hemel. Laat iemand die er plaats voor kan maken, er plaats voor maken.’
Toen werden er kinderen bij hem gebracht, zodat hij zijn handen op ze zou leggen en voor ze zou bidden. De discipelen wezen hen terecht, maar Jezus zei: ‘Laat de kinderen toch met rust. Probeer ze niet tegen te houden, want het Koninkrijk van de hemel is voor mensen die zijn zoals zij.’ Hij legde zijn handen op ze en ging daarna weer op weg.
Er kwam een man naar hem toe die zei: ‘Meester, wat voor goeds moet ik doen om eeuwig leven te krijgen?’ Hij zei tegen hem: ‘Waarom vraag je mij wat goed is? Er is er maar één die goed is. Maar als je het leven wilt binnengaan, houd je dan altijd aan de geboden.’ ‘Welke?’, vroeg de man. Jezus antwoordde: ‘Pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, eer je vader en je moeder, en heb je naaste lief als jezelf.’ De jonge man zei: ‘Ik heb me aan al die dingen gehouden. Wat kan ik nog meer doen?’ Jezus zei tegen hem: ‘Als je volmaakt wilt zijn, verkoop dan je bezit en geef het aan de armen. Dan zul je een schat in de hemel hebben. Kom, wees mijn volgeling.’ Toen de jonge man dat hoorde, ging hij bedroefd weg, want hij had veel bezittingen. Jezus zei tegen zijn discipelen: ‘Ik verzeker jullie dat het voor een rijke moeilijk zal zijn het Koninkrijk van de hemel binnen te gaan. Ook zeg ik jullie: het is voor een kameel makkelijker om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te gaan.’
Toen de discipelen dat hoorden, vroegen ze verbijsterd: ‘Wie kan er dan eigenlijk worden gered?’ Jezus keek ze aan en zei: ‘Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk.’
Hierop zei Petrus: ‘Maar wij hebben alles achtergelaten en zijn je gevolgd! Wat zullen we daarvoor terugkrijgen?’ Jezus zei tegen ze: ‘Ik verzeker jullie: in de herschepping, als de Mensenzoon op zijn verheven troon gaat zitten, zullen jullie, mijn volgelingen, op 12 tronen zitten en de 12 stammen van Israël oordelen. En iedereen die ter wille van mijn naam huizen of broers of zussen of vader of moeder of kinderen of akkers heeft verlaten, zal 100 keer zo veel krijgen en zal eeuwig leven ontvangen.
Maar velen van de eersten zullen de laatsten zijn, en de laatsten de eersten.
Want het Koninkrijk van de hemel is als een landeigenaar die vroeg in de morgen op weg ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren. Hij sprak met de arbeiders af dat hij ze een denarius per dag zou betalen en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit, en hij zag anderen op het marktplein staan die geen werk hadden. Hij zei tegen ze: “Ga ook naar mijn wijngaard, dan zal ik jullie een eerlijk loon geven.” Dat deden ze. Rond het zesde en het negende uur ging hij er nog een keer op uit en deed hetzelfde. Uiteindelijk ging hij rond het 11de uur nog eens op pad en zag hij weer anderen staan. “Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?”, vroeg hij. Ze antwoordden: “Omdat niemand ons heeft ingehuurd.” Hij zei: “Gaan jullie ook maar naar mijn wijngaard.”
Toen het avond werd, zei de eigenaar van de wijngaard tegen zijn opzichter: “Roep de arbeiders en geef ze hun loon. Begin met de laatsten en eindig met de eersten.” De mannen van het 11de uur kwamen en kregen allemaal een denarius. Toen de eersten kwamen, gingen ze ervan uit dat ze meer zouden krijgen, maar ook zij kregen een denarius. Ze namen die aan maar begonnen tegen de eigenaar te klagen: “De mannen die het laatst gekomen zijn hebben maar één uur gewerkt. Toch behandelt u hen hetzelfde als ons, terwijl wij de hele dag hard hebben gewerkt in de brandende zon!” Maar hij antwoordde een van hen: “Vriend, ik behandel je niet oneerlijk. Ik had toch met je afgesproken dat je een denarius zou krijgen? Neem je loon mee en ga. Ik wil aan wie het laatst kwam hetzelfde geven als aan jou. Ik heb toch het recht om zelf te bepalen wat ik met mijn geld doe? Of ben je jaloers omdat ik goed voor ze ben?” Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’
Onderweg naar Jeruzalem nam Jezus de 12 discipelen apart en zei tegen ze: ‘Luister! We gaan naar Jeruzalem, en de Mensenzoon zal aan de overpriesters en de schriftgeleerden worden overgeleverd. Ze zullen hem ter dood veroordelen en aan de natiën overleveren. Die zullen hem bespotten, geselen en aan een paal hangen. Maar op derde dag zal hij worden opgewekt.’
Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs met haar zonen naar Jezus toe. Ze ging hem eer bewijzen en wilde hem iets vragen. Hij zei tegen haar: ‘Wat wil je?’ Ze antwoordde: ‘Zeg dat mijn twee zonen in je Koninkrijk naast je mogen zitten, de een aan je rechter- en de ander aan je linkerhand.’ Jezus zei: ‘Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik binnenkort zal drinken?’ Ze zeiden tegen hem: ‘Ja, dat kunnen we.’ Hij zei: ‘Jullie zullen inderdaad mijn beker drinken, maar wie er aan mijn rechter- en aan mijn linkerhand mogen zitten, dat bepaal ik niet. Die plaatsen zijn voor degenen voor wie mijn Vader ze bestemt.’
Toen de tien anderen dat hoorden, werden ze verontwaardigd op de twee broers. Jezus riep ze bij zich en zei: ‘Jullie weten dat de regeerders van de volken over hen heersen en dat de leiders hun gezag laten gelden. Dat mag bij jullie niet zo zijn. Als iemand onder jullie groot wil zijn, moet hij jullie dienen, en als iemand onder jullie de eerste wil zijn, moet hij jullie slaaf zijn. Zo is ook de Mensenzoon niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als een losprijs in ruil voor velen.’
Toen ze uit Jericho vertrokken, werd hij gevolgd door een grote menigte. Langs de weg zaten twee blinden. Ze hoorden dat Jezus voorbijkwam en riepen: ‘Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!’ De mensen snauwden hun toe dat ze hun mond moesten houden. Maar ze gingen nog harder roepen: ‘Heer, Zoon van David, heb medelijden met ons!’ Jezus bleef staan, riep ze en zei: ‘Wat willen jullie dat ik voor je doe?’ Ze zeiden: ‘Heer, open alstublieft onze ogen.’ Jezus had medelijden met ze en raakte hun ogen aan. Meteen konden ze weer zien en ze gingen hem volgen.
Toen ze dicht bij Jeruzalem kwamen en Bethfagé op de Olijfberg bereikten, stuurde Jezus twee van zijn discipelen eropuit. Hij zei tegen ze: ‘Ga het dorp in dat jullie daar zien. Jullie zullen er meteen een vastgebonden ezelin met een veulen vinden. Maak ze los en breng ze bij mij. Als iemand je iets vraagt, moet je zeggen: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zal hij ze meteen aan je meegeven.’
Dat gebeurde zodat vervuld zou worden wat via de profeet was gezegd: ‘Zeg tegen de dochter Sion: “Kijk! Je koning komt naar je toe. Hij is zachtaardig en rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een lastdier.”’
De discipelen gingen op weg en deden precies wat Jezus hun had opgedragen. Ze namen de ezelin en het veulen mee, legden hun bovenkleren eroverheen en hij ging erop zitten. Veel mensen spreidden hun bovenkleren op de weg uit, terwijl anderen takken van bomen afkapten en op de weg legden. Grote groepen mensen liepen voor hem uit en kwamen achter hem aan. Ze riepen: ‘Red toch de Zoon van David! Gezegend is degene die komt in Jehovah’s naam! Red hem toch in de hoogste hoogten!’
Toen hij Jeruzalem in ging, raakte de hele stad in rep en roer en de mensen zeiden: ‘Wie is dat?’ De menigte bleef zeggen: ‘Het is Jezus, de profeet uit Nazareth in Galilea!’
Jezus ging de tempel in en joeg iedereen weg die in de tempel kocht of verkocht. Hij gooide tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver. Hij zei tegen ze: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd”, maar jullie maken er een rovershol van!’ Ook kwamen er in de tempel blinden en kreupelen naar hem toe, en hij genas ze.
De overpriesters en de schriftgeleerden zagen de wonderen die hij deed en hoorden de jongens in de tempel roepen: ‘Red toch de Zoon van David!’ Ze werden verontwaardigd en zeiden tegen hem: ‘Hoort u wat ze zeggen?’ Jezus antwoordde: ‘Jawel. Maar hebben jullie nooit gelezen: “U laat u loven door de mond van kinderen en zuigelingen”?’ Hij liet hen staan en ging de stad uit, naar Bethanië, waar hij overnachtte.
Toen hij ’s morgens vroeg naar de stad terugging, kreeg hij honger. Aan de kant van de weg zag hij een vijgenboom staan. Hij ging ernaartoe, maar er zaten alleen bladeren aan. Daarom zei hij: ‘Vanaf nu zul je nooit meer vrucht dragen.’ En de vijgenboom verdorde meteen. Toen de discipelen dat zagen, stonden ze versteld en zeiden: ‘Hoe kan het dat de vijgenboom zo plotseling verdorde?’ Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker jullie: Als je geloof hebt en niet twijfelt, zul je niet alleen doen wat ik met de vijgenboom heb gedaan, maar ook als je tegen deze berg zegt: “Kom van je plaats en stort je in zee”, dan zal het gebeuren. En alles waar je in geloof om bidt, zul je krijgen.’
Nadat hij de tempel in was gegaan, kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk naar hem toe terwijl hij aan het onderwijzen was. Ze zeiden: ‘Met welk recht doet u deze dingen? En wie heeft u dat recht gegeven?’ Jezus antwoordde: ‘Ik zal jullie ook een vraag stellen. Als jullie daarop antwoorden, zal ik jullie vertellen met welk recht ik deze dingen doe: Waar kwam de doop van Johannes vandaan? Uit de hemel of uit de mensen?’ Ze overlegden en zeiden tegen elkaar: ‘Als we zeggen: “Uit de hemel”, dan zal hij tegen ons zeggen: “Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?” Maar als we zeggen: “Uit de mensen”, dan krijgen we met het volk te maken, want zij zien Johannes allemaal als een profeet.’ Daarom antwoordden ze Jezus: ‘We weten het niet.’ Toen zei hij: ‘Dan vertel ik jullie ook niet met welk recht ik deze dingen doe.
Wat denken jullie hiervan: Een man had twee kinderen. Hij ging naar de eerste en zei: “Jongen, ga vandaag in de wijngaard werken.” Die antwoordde: “Nee, ik ga niet.” Maar later kreeg hij spijt en ging toch. Toen ging hij naar het tweede kind en zei hetzelfde. Die antwoordde: “Ja vader, dat is goed”, maar hij ging niet. Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan?’ Ze zeiden: ‘De eerste.’ Daarop zei Jezus: ‘Ik verzeker jullie dat de belastinginners en de prostituees Gods Koninkrijk eerder zullen binnengaan dan jullie. Want Johannes is bij jullie gekomen en heeft jullie de weg van rechtvaardigheid laten zien, maar jullie geloofden hem niet. De belastinginners en de prostituees geloofden hem wel. Jullie hebben dat gezien, en toch hebben jullie later geen spijt gekregen en geloven jullie nog steeds niet in hem.
Luister naar een andere illustratie: Er was een landeigenaar die een wijngaard aanlegde en er een omheining omheen zette. Hij groef een kuil voor een wijnpers en bouwde een toren. Toen verhuurde hij de wijngaard aan wijnbouwers en vertrok naar het buitenland. Toen het tijd werd voor de druivenoogst stuurde hij zijn slaven naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers grepen zijn slaven. De een sloegen ze in elkaar, de ander doodden ze en weer een ander stenigden ze. Daarna stuurde hij andere slaven, een grotere groep dan de eerste keer, maar met hen deden ze hetzelfde. Uiteindelijk stuurde hij zijn zoon naar ze toe, want hij zei: “Voor mijn zoon zullen ze respect hebben.” Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze tegen elkaar: “Daar is de erfgenaam. Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons!” Ze grepen hem, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Als de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan met die wijnbouwers doen?’ Ze zeiden tegen hem: ‘Hij zal die ellendelingen een ellendige dood bezorgen en de wijngaard verhuren aan andere wijnbouwers, die hem in de oogsttijd zijn deel van de opbrengst zullen geven.’
Jezus zei tegen ze: ‘In de Schrift staat: “De steen die de bouwers hebben afgekeurd, is juist de belangrijkste hoeksteen geworden. Dit is afkomstig van Jehovah en het is in onze ogen een wonder.” Hebben jullie dat nooit gelezen? Daarom zeg ik jullie: Gods Koninkrijk zal van jullie worden afgenomen en aan een volk worden gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt. Iemand die op deze steen valt, zal verpletterd worden. En iedereen op wie de steen valt, zal erdoor verbrijzeld worden.’
Toen de overpriesters en de farizeeën zijn illustraties hoorden, begrepen ze dat hij het over hen had. Ze wilden hem grijpen, maar ze waren bang voor de mensen, omdat die hem als een profeet zagen.
Opnieuw sprak Jezus tot hen in illustraties. Hij zei: ‘Het Koninkrijk van de hemel kan vergeleken worden met een koning die een bruiloftsfeest organiseerde voor zijn zoon. Hij stuurde zijn slaven op weg om de genodigden voor de bruiloft te roepen, maar ze wilden niet komen. Toen stuurde hij andere slaven en zei: “Zeg tegen de genodigden: ‘Ik heb een maaltijd klaargemaakt, en mijn stieren en gemeste dieren zijn geslacht. Alles staat klaar. Kom naar de bruiloft.’” Maar ze trokken zich er niets van aan. De een ging naar zijn akker en de ander ging zakendoen. Maar de anderen grepen zijn slaven, mishandelden hen en doodden hen.
De koning werd woedend. Hij stuurde zijn soldaten erop af, doodde de moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zei hij tegen zijn slaven: “Alles voor het bruiloftsfeest is klaar, maar de genodigden waren het niet waard. Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig iedereen die je tegenkomt uit voor de bruiloft.” De slaven gingen naar de wegen en nodigden iedereen uit die ze tegenkwamen, zowel slechte als goede mensen. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten voor de maaltijd.
Toen de koning naar de gasten kwam kijken, viel hem iemand op die geen bruiloftskleding aanhad. Hij zei tegen hem: “Vriend, hoe ben je hier zonder bruiloftskleding binnengekomen?” De man wist niet wat hij moest zeggen. De koning zei tegen zijn dienaren: “Bind zijn handen en voeten vast en gooi hem eruit, de duisternis in. Daar zal hij jammeren en knarsetanden.”
Want velen zijn uitgenodigd, maar weinigen zijn uitverkoren.’
De farizeeën gingen weg om met elkaar te overleggen hoe ze hem op zijn woorden konden vangen. Daarom stuurden ze hun discipelen samen met aanhangers van Herodes naar hem toe met de vraag: ‘Meester, we weten dat u oprecht bent en de waarheid over Gods weg onderwijst. U praat niemand naar de mond, want u gaat niet af op het uiterlijk. Zeg eens wat u vindt: is het toegestaan caesar belasting te betalen of niet?’ Maar omdat Jezus hun slechte bedoelingen doorzag, zei hij: ‘Waarom stellen jullie me op de proef, huichelaars? Laat me de munt zien waarmee je belasting betaalt.’ Ze gaven hem een denarius. Hij vroeg hun: ‘Van wie zijn de afbeelding en het opschrift?’ Ze antwoordden: ‘Van caesar.’ Toen zei hij: ‘Geef dan aan caesar wat van caesar is, maar aan God wat van God is.’ Toen ze dat hoorden, stonden ze versteld. Ze lieten hem verder met rust en gingen weg.
Diezelfde dag kwamen de sadduceeën naar hem toe, die zeggen dat er geen opstanding is. Ze vroegen: ‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Als een man kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer.” Nu waren er bij ons zeven broers. De eerste trouwde en overleed zonder kinderen te hebben gekregen. Daarom trouwde zijn broer met de weduwe. Zo ging het ook met de tweede en derde broer, tot de zevende toe. Uiteindelijk stierf ook de vrouw. Wie van de zeven broers zal haar in de opstanding als vrouw krijgen? Want ze zijn allemaal met haar getrouwd geweest.’
Jezus antwoordde: ‘Jullie zitten er helemaal naast, want jullie kennen de Schrift niet en ook Gods kracht niet. In de opstanding trouwen mannen niet en worden vrouwen niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als (hemelse) boodschappers in de hemel. En wat de opstanding van de doden betreft, hebben jullie niet gelezen wat God tegen jullie heeft gezegd? Hij zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob.” Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden.’ Toen de mensen dat hoorden, waren ze diep onder de indruk van zijn onderwijs.
De farizeeën hoorden dat Jezus de sadduceeën de mond had gesnoerd, en ze gingen als groep naar hem toe. Een van hen, een wetgeleerde, stelde hem op de proef met de vraag: ‘Meester, wat is het belangrijkste gebod in de wet?’ Hij antwoordde: ‘“Je moet Jehovah, je God, liefhebben met je hele hart, je hele ziel en je hele verstand.” Dat is het eerste en belangrijkste gebod. Het tweede, daarmee vergelijkbaar, is: “Je moet je naaste liefhebben als jezelf.” Op die twee geboden zijn de hele Wet en de Profeten gebaseerd.’
Terwijl de farizeeën bij elkaar waren, vroeg Jezus hun: ‘Wat denken jullie? Van wie is de Gezalfde een zoon?’ Ze antwoordden: ‘Van David.’ Hij vroeg: ‘Hoe kan David hem dan onder inspiratie Heer noemen en zeggen: “Jehovah heeft tegen mijn Heer gezegd: ‘Ga aan mijn rechterhand zitten totdat ik je vijanden aan je voeten leg’”? Als David hem Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn?’ Niemand kon hem daar antwoord op geven en niemand durfde hem verder nog iets te vragen.
Toen zei Jezus tegen de menigte en tegen zijn discipelen: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën zijn op de stoel van Mozes gaan zitten. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen, maar volg niet hun daden na, want zelf doen ze niet wat ze zeggen. Ze bundelen zware lasten en leggen die op de schouders van de mensen, maar ze willen er zelf geen vinger naar uitsteken. Alles wat ze doen, doen ze om door de mensen gezien te worden. Want ze maken hun gebedsriemen breder en de franjes van hun kleren langer. Ze willen de beste plaatsen hebben bij feestmaaltijden en ze zitten in de synagoge graag vooraan. Ook willen ze graag begroet worden op het marktplein en door de mensen rabbi genoemd worden. Maar jullie moeten je geen rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één Meester, terwijl jullie allemaal broeders zijn. Noem niemand op aarde je vader, want jullie hebben maar één Vader, die in de hemel is. Laat je ook geen leider noemen, want jullie hebben maar één Leider, de Gezalfde. De grootste onder jullie zal degene zijn die jullie dient. Iedereen die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en iedereen die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie blokkeren voor de mensen de toegang naar het Koninkrijk van de hemel. Zelf gaan jullie het Koninkrijk niet binnen, en mensen die naar binnen willen, houden jullie tegen. ——
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie doorkruisen zee en land om één proseliet te maken. En wanneer hij eenmaal een proseliet is, maken jullie van hem iemand die Gehenna verdient, twee keer zo erg als jullie.
Wee jullie, blinde gidsen! Jullie zeggen: “Als iemand bij de tempel zweert, betekent dat niets. Maar zweert iemand bij het goud van de tempel, dan moet hij zich aan zijn eed houden.” Dwazen en blinden! Wat is belangrijker: het goud of de tempel die het goud heeft geheiligd? Jullie zeggen ook: “Als iemand bij het altaar zweert, betekent dat niets. Maar zweert iemand bij de offergave die erop ligt, dan moet hij zich aan zijn eed houden.” Blinden! Wat is belangrijker: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt? Wie dus zweert bij het altaar, zweert niet alleen daarbij maar ook bij alles wat erop ligt. Wie zweert bij de tempel, zweert niet alleen daarbij maar ook bij degene die er woont. En wie zweert bij de hemel, zweert niet alleen bij Gods troon maar ook bij degene die erop zit.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie geven een tiende van de munt, de dille en de komijn. Maar jullie negeren de belangrijkste dingen van de wet, namelijk gerechtigheid, barmhartigheid en trouw. Die dingen hadden jullie moeten doen, zonder het andere na te laten. Blinde gidsen! Jullie zeven de mug uit maar slikken de kameel door!
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie maken de buitenkant van de beker en de schaal schoon, maar vanbinnen zijn ze vol hebzucht en egoïsme. Blinde farizeeër! Maak eerst de binnenkant van de beker en de schaal schoon, dan wordt ook de buitenkant schoon.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie zijn net witgekalkte graven. Vanbuiten zien die er prachtig uit, maar vanbinnen zitten ze vol botten van doden en allerlei viezigheid. Zo lijken ook jullie aan de buitenkant rechtvaardig, maar vanbinnen zijn jullie vol schijnheiligheid en wetteloosheid.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars! Want jullie bouwen graven voor de profeten en versieren de grafmonumenten van de rechtvaardigen, en jullie zeggen: “Als wij in de tijd van onze voorouders hadden geleefd, zouden we ons niet met hen schuldig hebben gemaakt aan het vermoorden van de profeten.” Jullie getuigen tegen jezelf dat jullie zonen zijn van degenen die de profeten hebben vermoord. Maak dan nu de maat van jullie voorouders vol.
Slangen! Addergebroed! Hoe zullen jullie aan het oordeel van Gehenna ontsnappen? Om die reden zal ik profeten, wijze mannen en onderwijzers naar jullie toe sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden en aan een paal hangen, en anderen in jullie synagogen geselen en in de ene stad na de andere vervolgen. Daarom zal al het rechtvaardige bloed dat op aarde vergoten is jullie worden aangerekend, van het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die jullie hebben vermoord tussen het heiligdom en het altaar. Ik verzeker jullie: deze generatie zal verantwoordelijk worden gehouden voor al die dingen.
Jeruzalem, Jeruzalem! Je vermoordt de profeten en stenigt de mensen die naar je toe zijn gestuurd . . . Hoe vaak heb ik je kinderen bij me willen verzamelen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels verzamelt! Maar jullie hebben het niet gewild. Jullie huis zal verlaten worden. Want ik zeg jullie: vanaf nu zullen jullie me niet meer zien totdat jullie zeggen: “Gezegend is degene die komt in Jehovah’s naam!”’
Toen Jezus de tempel verliet, kwamen zijn discipelen naar hem toe om hem op de tempelgebouwen te wijzen. Maar hij zei tegen ze: ‘Zien jullie dit allemaal? Ik verzeker jullie: Er zal hier niet één steen op de andere blijven. Alles zal worden afgebroken.’
Terwijl hij op de Olijfberg zat, kwamen de discipelen naar hem toe. Ze waren alleen met hem en vroegen: ‘Vertel ons, wanneer zal dat allemaal gebeuren?’
Jezus antwoordde: ‘Pas op dat niemand je misleidt, want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zeggen: “Ik ben de Gezalfde”, en ze zullen veel mensen misleiden. Jullie zullen horen van oorlogen en berichten van oorlogen. Raak niet in paniek, want die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde.
Want het ene volk zal strijden tegen het andere, en het ene koninkrijk tegen het andere. In de ene plaats na de andere zullen voedseltekorten en aardbevingen zijn. Al die dingen zijn het begin van de weeën.
Dan zullen mensen jullie uitleveren, onderdrukken en doden, en jullie zullen vanwege mijn naam door alle volken worden gehaat. Ook zullen velen dan struikelen, elkaar verraden en elkaar haten. Er zullen veel valse profeten verschijnen en zij zullen velen misleiden. En omdat de mensen steeds wettelozer zullen worden, zal de liefde van de meesten bekoelen. Maar wie volhardt tot het einde zal worden gered. En dit goede nieuws van het Koninkrijk zal op de hele bewoonde aarde worden gepredikt als een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen.
Wanneer jullie daarom het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, waarover de profeet Daniël sprak, in een heilige plaats zien staan (lezer, gebruik inzicht), dan moeten degenen die in Judea zijn naar de bergen vluchten. Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om spullen uit zijn huis te halen, en wie op het veld is, moet niet teruggaan om zijn bovenkleed op te halen. Wee de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! Blijf bidden dat jullie niet in de winter of op de sabbat hoeven te vluchten. Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er vanaf het begin van de wereld tot nu toe niet is voorgekomen en ook nooit meer zal voorkomen. Als die tijd niet zou worden verkort, zou niemand worden gered. Maar ter wille van de uitverkorenen zal die tijd worden verkort.
Als iemand dan tegen jullie zegt: “Kijk! Hier is de Gezalfde” of: “Daar!”, moeten jullie het niet geloven. Want er zullen valse Gezalfden 1) en valse profeten verschijnen, die grote tekenen en wonderen zullen doen in een poging zelfs de uitverkorenen te misleiden. Maar ik heb jullie van tevoren gewaarschuwd. Als mensen dus tegen jullie zeggen: “Kijk! Hij is in de woestijn”, ga er dan niet heen. En als ze zeggen: “Kijk! Hij is in de binnenkamers”, geloof het dan niet. Want zoals de bliksem uit het oosten komt en schijnt tot in het westen, zo zal de aanwezigheid van de Mensenzoon zijn. Waar het lijk is, daar zullen de arenden zich verzamelen.
Onmiddellijk na de verdrukking van die periode zal de zon worden verduisterd en zal de maan geen licht meer geven. De sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse krachten zullen worden geschud. Dan zal het teken van de Mensenzoon aan de hemel verschijnen en zullen alle volken op aarde zich van verdriet op de borst slaan. Ze zullen de Mensenzoon op de wolken van de hemel zien komen met kracht en grote majesteit. En hij zal zijn (hemelse) boodschappers onder luid trompetgeschal eropuit sturen om zijn uitverkorenen bijeen te brengen uit de vier windstreken, van het ene uiteinde van de hemel tot het andere.
Leer de volgende les van de vijgenboom: als de nieuwe takken uitlopen en er blaadjes aan komen, weet je dat het bijna zomer is. Zo weten jullie ook, als jullie al die dingen zien, dat hij voor de deur staat. Ik verzeker jullie dat deze generatie niet zal verdwijnen voordat al die dingen gebeuren. Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen.
Van die dag en dat uur weet niemand iets af, ook de (hemelse) boodschappers in de hemel en de Zoon niet, maar alleen de Vader. De aanwezigheid van de Mensenzoon zal zijn als de tijd van Noach. Want in de tijd vóór de vloed aten en dronken de mensen, mannen trouwden en vrouwen werden uitgehuwelijkt, tot de dag dat Noach de ark in ging. En ze hadden er geen aandacht voor totdat de vloed kwam en ze allemaal wegvaagde. Zo zal ook de aanwezigheid van de Mensenzoon zijn. Er zullen dan twee mannen op het veld zijn. De een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten. Twee vrouwen zullen samen graan malen. De een zal worden meegenomen en de ander achtergelaten. Blijf dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag jullie Heer komt.
Maar weet dit: als de huiseigenaar had geweten hoe laat de dief zou komen, zou hij wakker zijn gebleven en niet hebben toegelaten dat er in zijn huis werd ingebroken. Zorg daarom dat je er klaar voor bent, want de Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht.
Wie is echt de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over zijn huisknechten is aangesteld om hun op het juiste moment hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf als hij daarmee bezig is wanneer zijn meester komt! Ik verzeker jullie: hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.
Maar stel dat de slaaf slecht is en bij zichzelf zegt: “Mijn meester komt voorlopig niet”, en hij begint zijn medeslaven te slaan en gaat met dronkaards eten en drinken. Dan komt de meester van die slaaf op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem heel zwaar straffen en hem hetzelfde lot laten ondergaan als de huichelaars. Daar zal hij jammeren en knarsetanden.
Het Koninkrijk van de hemel kan vergeleken worden met tien maagden die met hun lampen op weg gingen, de bruidegom tegemoet. Vijf van hen waren dwaas en vijf waren verstandig. Want de dwaze maagden namen wel hun lampen mee maar geen olie, terwijl de verstandige maagden behalve hun lampen ook een kruik met olie meenamen. Omdat de bruidegom op zich liet wachten, werden ze allemaal moe en vielen ze in slaap. Maar midden in de nacht werd er geroepen: “Daar is de bruidegom! Ga hem tegemoet.” Toen stonden alle maagden op en maakten hun lampen klaar. De dwaze maagden zeiden tegen de verstandige: “Geef ons wat van jullie olie, want onze lampen gaan bijna uit.” De verstandige maagden antwoordden: “Misschien is er niet genoeg voor ons en jullie samen. Jullie kunnen beter naar een verkoper gaan om zelf olie te kopen.” Terwijl ze onderweg waren om olie te kopen, kwam de bruidegom. De maagden die klaarstonden, gingen met hem naar binnen naar het bruiloftsfeest, en de deur werd gesloten. Later kwamen ook de andere maagden. “Mijnheer, mijnheer, laat ons binnen!”, riepen ze. Maar hij antwoordde: “Ik verzeker jullie, ik ken jullie niet.”
Blijf dus waakzaam, want jullie weten de dag en het uur niet.
Het is als met een man die op het punt stond naar het buitenland te reizen. Hij riep zijn slaven bij zich en vertrouwde zijn bezittingen aan hen toe. Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de ander twee en aan weer een ander één, waarbij hij rekening hield met hun mogelijkheden. Toen vertrok hij naar het buitenland. De slaaf die vijf talenten had gekregen, ging er meteen zaken mee doen en verdiende er nog vijf bij. En de slaaf die twee talenten had gekregen, verdiende er twee bij. Maar de slaaf die maar één talent had gekregen, ging een gat in de grond graven en verborg het geld van zijn meester.
Na een lange tijd kwam de meester van de slaven en liet hen verantwoording afleggen. De slaaf die vijf talenten had gekregen, kwam naar voren en gaf hem vijf extra talenten. Hij zei: “Meester, u hebt me vijf talenten toevertrouwd. Kijk, ik heb er nog vijf bij verdiend.” “Goed gedaan!”, zei zijn meester. “Je bent een goede en trouwe slaaf. Omdat je de weinige dingen trouw hebt beheerd, zal ik je over veel dingen aanstellen. Kom, deel in de vreugde van je meester.” Toen kwam de slaaf die twee talenten had gekregen naar voren en zei: “Meester, u hebt me twee talenten toevertrouwd. Kijk, ik heb er nog twee bij verdiend.” Zijn meester zei tegen hem: “Goed gedaan! Je bent een goede en trouwe slaaf. Omdat je de weinige dingen trouw hebt beheerd, zal ik je over veel dingen aanstellen. Kom, deel in de vreugde van je meester.”
Als laatste kwam de slaaf die één talent had gekregen naar voren. Hij zei: “Meester, ik wist dat u veeleisend bent, en dat u oogst waar u niet hebt gezaaid en graan inzamelt dat u niet hebt gewand. Ik was bang en daarom heb ik uw talent in de grond verborgen. Hier hebt u het terug.” Zijn meester antwoordde: “Slechte en luie slaaf, je wist dat ik oogst waar ik niet heb gezaaid en dat ik graan inzamel dat ik niet heb gewand. Je had mijn geld naar de bank moeten brengen, dan zou ik het bij mijn komst met rente hebben teruggekregen.
Neem het talent van hem af en geef het aan de slaaf die tien talenten heeft. Want wie heeft, zal meer krijgen en zelfs overvloed hebben. Maar van wie niets heeft, zal zelfs wat hij heeft worden afgenomen. Gooi de nutteloze slaaf eruit, de duisternis in. Daar zal hij jammeren en knarsetanden.”
Wanneer de Mensenzoon komt in zijn majesteit, samen met alle (hemelse) boodschappers, zal hij op zijn verheven troon plaatsnemen. Alle volken zullen vóór hem worden samengebracht, en hij zal de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan zijn linkerhand.
Dan zal de Koning tegen degenen aan zijn rechterhand zeggen: “Jullie zijn door mijn Vader gezegend. Kom, jullie zullen het Koninkrijk erven dat vanaf de grondlegging van de wereld voor jullie bestemd is. Want toen ik honger had, hebben jullie me iets te eten gegeven. Toen ik dorst had, hebben jullie me iets te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling en toch hebben jullie me gastvrij ontvangen. Ik was naakt en jullie hebben me kleding gegeven. Toen ik ziek was, hebben jullie me verzorgd. Toen ik in de gevangenis zat, hebben jullie me bezocht.” Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen: “Heer, wanneer hebben we gezien dat u honger of dorst had en hebben we u iets te eten of te drinken gegeven? Wanneer hebben we u als vreemdeling gezien en u gastvrij ontvangen, of naakt en hebben we u kleding gegeven? Wanneer hebben we gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en hebben we u bezocht?” De Koning zal antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van de minsten van deze broeders van mij hebben gedaan, hebben jullie voor mij gedaan.”
Dan zal hij tegen degenen aan zijn linkerhand zeggen: “Jullie zijn vervloekt! Ga weg van mij, naar het eeuwige vuur dat voor de Lasteraar en zijn (hemelse) boodschappers bestemd is. Want toen ik honger had, hebben jullie me niets te eten gegeven, en toen ik dorst had, hebben jullie me niets te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, maar jullie hebben me niet gastvrij ontvangen. Ik was naakt, maar jullie hebben me geen kleding gegeven. Toen ik ziek was en in de gevangenis zat, hebben jullie me niet verzorgd.” Dan zullen ook zij zeggen: “Heer, wanneer hebben we u hongerig of dorstig gezien, als vreemdeling, naakt, ziek of in de gevangenis en hebben we u niet geholpen?” Dan zal hij tegen ze zeggen: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie niet voor een van deze minsten hebben gedaan, hebben jullie ook niet voor mij gedaan.” Zij zullen voor eeuwig worden afgesneden, maar de rechtvaardigen zullen het eeuwige leven krijgen.’
Toen Jezus al die dingen had gezegd, zei hij tegen zijn discipelen: ‘Jullie weten dat over twee dagen het Pascha plaatsvindt, en de Mensenzoon zal worden overgeleverd om aan een paal te worden gehangen.’
Ondertussen kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk bij elkaar op de binnenplaats van de hogepriester, Kajafas. Ze smeedden plannen om Jezus door middel van een list gevangen te nemen en hem te doden. Maar ze zeiden: ‘Niet op het feest, anders komt het volk in opstand.’
Toen Jezus in Bethanië in het huis van Simon de melaatse was, kwam er een vrouw naar hem toe met een albasten kruikje met kostbare, geurige olie. Die goot ze over zijn hoofd uit terwijl hij aan tafel aanlag. Toen de discipelen dat zagen, zeiden ze verontwaardigd: ‘Wat een verspilling! De olie had voor veel geld verkocht kunnen worden, en dat had aan de armen gegeven kunnen worden.’ Jezus had het in de gaten en zei: ‘Waarom maken jullie het die vrouw zo moeilijk? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. Arme mensen zullen er altijd zijn, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. Ze heeft deze geurige olie over mijn lichaam uitgegoten als voorbereiding op mijn begrafenis. Ik verzeker jullie: overal in de wereld waar dit goede nieuws wordt gepredikt, zal ook als herinnering aan deze vrouw worden verteld wat ze heeft gedaan.’
Hierna ging één van de twaalf, degene die Judas Iskariot werd genoemd, naar de overpriesters. Hij zei: ‘Wat geven jullie me als ik hem aan jullie verraad?’ Ze beloofden hem 30 zilverstukken. Vanaf toen bleef hij naar een goed moment zoeken om Jezus te verraden.
Op de eerste dag van het Feest van het Ongezuurde Brood kwamen de discipelen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wil je dat we voorbereidingen treffen zodat je de paschamaaltijd kunt eten?’ Hij zei: ‘Ga naar de stad, naar die-en-die. Zeg tegen hem: “De Meester zegt: ‘Mijn tijd is gekomen. In uw huis zal ik met mijn discipelen het Pascha vieren.’”’ De discipelen deden wat Jezus hun had opgedragen en maakten alles klaar voor het Pascha.
Toen het avond werd, ging hij met de 12 discipelen aan tafel. Tijdens het eten zei hij: ‘Ik verzeker jullie: één van jullie zal mij verraden.’ Hier waren de discipelen heel bedroefd over en de een na de ander vroeg hem: ‘Heer, ik ben het toch niet?’ Hij antwoordde: ‘Degene die zijn hand met mij in de schaal doopt, zal mij verraden. De Mensenzoon zal inderdaad weggaan, zoals er over hem staat geschreven. Maar wee degene door wie de Mensenzoon wordt verraden! Die man had beter niet geboren kunnen worden.’ Judas, die op het punt stond hem te verraden, zei: ‘Rabbi, ik ben het toch niet?’ Jezus zei tegen hem: ‘Je zegt het zelf.’
Terwijl ze verder aten, nam Jezus een brood. Hij sprak een zegen uit, brak het en gaf het aan de discipelen. Hij zei: ‘Neem dit en eet. Dit betekent mijn lichaam.’ Toen nam hij een beker. Hij sprak een dankgebed uit en gaf hun de beker, terwijl hij zei: ‘Drink hier allemaal uit, want dit betekent mijn “bloed van het verbond”, dat voor velen vergoten zal worden om zonden te vergeven. Maar ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag waarop ik samen met jullie nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.’ Na het zingen van lofzangen gingen ze naar buiten, naar de Olijfberg.
Toen zei Jezus: ‘Vannacht zullen jullie allemaal struikelen vanwege mij, want er staat geschreven: “Ik zal de herder slaan, en de schapen van de kudde zullen uiteengejaagd worden.” Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt, zal ik vóór jullie uit naar Galilea gaan.’ Daarop zei Petrus: ‘Ook al struikelen alle anderen vanwege jou, ik zal nooit struikelen!’ Jezus zei tegen hem: ‘Ik verzeker je: nog deze nacht, voordat een haan kraait, zul je drie keer zeggen dat je mij niet kent.’ Petrus zei: ‘Ook al zou ik met je moeten sterven, ik zal nooit zeggen dat ik je niet ken.’ Alle andere discipelen zeiden hetzelfde.
Toen kwam Jezus met de discipelen bij de plek die Gethsemané heette, en hij zei tegen ze: ‘Ga hier zitten. Dan ga ik verderop bidden.’ Vervolgens nam hij Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Hij werd intens verdrietig en voelde grote ongerustheid opkomen. Toen zei hij tegen ze: ‘Ik ben dodelijk bedroefd. Blijf hier met mij waken.’ Hij liep een eindje verder en liet zich voorover op de grond vallen. Hij bad: ‘Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan. Maar niet zoals ik wil, maar zoals u wilt.’
Hij ging terug naar de discipelen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie zelfs niet één uur met mij waken? Blijf waakzaam en bid voortdurend, zodat jullie niet toegeven aan verleiding. De geest is natuurlijk gewillig, maar het vlees is zwak.’ Hij ging nog een keer weg en bad: ‘Mijn Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker voorbijgaat zonder dat ik hem drink, laat dan uw wil gebeuren.’ Hij ging opnieuw terug en ook nu sliepen ze, want ze konden hun ogen niet openhouden. Hij liet ze achter, ging weer weg en bad voor derde keer, waarbij hij opnieuw hetzelfde zei. Daarna ging hij terug naar de discipelen en zei tegen ze: ‘Het is nu toch niet de tijd om te slapen en te rusten? Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verraden wordt en aan zondaars wordt overgeleverd. Sta op, laten we gaan. Kijk! Mijn verrader komt eraan.’ Hij was nog niet uitgesproken of Judas, één van de twaalf, kwam eraan. Hij had een grote menigte met zwaarden en knuppels bij zich, die door de overpriesters en de oudsten van het volk was gestuurd.
Zijn verrader had een teken met hen afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem hem gevangen.’ Hij ging recht op Jezus af en zei: ‘Gegroet, rabbi!’ Toen kuste hij hem teder. Maar Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, wat kom je hier doen?’ Toen kwamen ze naar voren, grepen Jezus en namen hem gevangen. Iemand die bij Jezus was, trok zijn zwaard, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn oor af. ‘Steek je zwaard terug,’ zei Jezus, ‘want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. Of denk je dat ik mijn Vader niet kan vragen of hij onmiddellijk meer dan 12 legioenen (hemelse) boodschappers naar me toe wil sturen? Hoe zou dan de Schrift worden vervuld, die zegt dat het zo moet gebeuren?’ Toen zei Jezus tegen de menigte: ‘Zijn jullie met zwaarden en knuppels gekomen om me gevangen te nemen alsof ik een misdadiger ben? Dag in dag uit was ik in de tempel aan het onderwijzen, en toen hebben jullie me niet opgepakt. Maar dit gebeurt allemaal zodat in vervulling gaat wat door de profeten is geschreven.’ Vervolgens lieten alle discipelen hem in de steek en vluchtten.
De mannen die Jezus hadden opgepakt, brachten hem naar de hogepriester Kajafas. Daar waren ook de schriftgeleerden en de oudsten bij elkaar gekomen. Maar Petrus bleef hem op een flinke afstand volgen, tot aan de binnenplaats van de hogepriester. Hij ging naar binnen en ging bij de bedienden zitten om te zien hoe het zou aflopen.
Ondertussen zochten de overpriesters en het hele Sanhedrin naar valse getuigenverklaringen tegen Jezus om hem ter dood te kunnen brengen. Maar ze vonden er geen, hoewel zich veel valse getuigen meldden. Later kwamen er twee die zeiden: ‘Deze man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen opbouwen.”’ De hogepriester stond op en zei tegen hem: ‘Geef je geen antwoord? Hoor je niet waar ze je van beschuldigen?’ Maar Jezus bleef zwijgen. Daarom zei de hogepriester: ‘Ik stel je onder ede bij de levende God. Vertel ons of je de Gezalfde bent, de Zoon van God!’ ‘U zegt het zelf’, antwoordde Jezus. ‘Maar ik zeg jullie: vanaf nu zullen jullie de Mensenzoon aan de rechterhand van macht zien zitten en hem op de wolken van de hemel zien komen.’ Toen scheurde hogepriester zijn kleren en riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebben jullie zijn godslastering zelf gehoord. Wat vinden jullie?’ Ze antwoordden: ‘Hij verdient de dood.’ Toen spuugden ze hem in het gezicht en stompten hem. Anderen sloegen hem in het gezicht en zeiden: ‘Profeteer eens, Gezalfde. Wie heeft je geslagen?’
Petrus zat nog steeds buiten op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe. Ze zei: ‘Jij was ook bij Jezus de Galileeër!’ Maar hij ontkende het waar iedereen bij was en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ Hij ging weg, naar het portaal, maar werd door een ander meisje herkend. Ze zei tegen de mensen die daar waren: ‘Deze man was bij Jezus de Nazarener.’ Hij ontkende het opnieuw en zwoer: ‘Ik ken die man niet!’ Even later kwamen de omstanders dichterbij en zeiden tegen Petrus: ‘Ja, jij hoort ook bij hen. Trouwens, je dialect verraadt je.’ Daarop begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet!’ En onmiddellijk kraaide er een haan. Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus had gezegd: ‘Voordat een haan kraait, zul je drie keer zeggen dat je mij niet kent.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter.
Toen het ochtend werd, kwamen alle overpriesters en de oudsten van het volk bij elkaar om te overleggen hoe ze Jezus konden ombrengen. Ze boeiden hem, leidden hem weg en leverden hem over aan Pilatus, de gouverneur.
Judas, de verrader, zag dat Jezus veroordeeld was en kreeg spijt. Daarom bracht hij de 30 zilverstukken terug naar de overpriesters en de oudsten en zei: ‘Ik heb gezondigd. Ik heb een onschuldige verraden.’ Ze zeiden: ‘Wat maakt ons dat uit? Dat is jouw probleem!’ Toen gooide hij de zilverstukken de tempel in en ging weg. Daarna hing hij zich op. De overpriesters pakten de zilverstukken en zeiden: ‘Het is niet toegestaan om ze naar de heilige schatkamer te brengen, want het is bloedgeld.’ Nadat ze met elkaar hadden overlegd, gebruikten ze het geld om het veld van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor vreemdelingen. Daarom wordt dat veld tot op de dag van vandaag Bloedveld genoemd. Zo ging in vervulling wat via de profeet Jeremia was gezegd: ‘En ze namen de 30 zilverstukken, de prijs die voor hem was bepaald, de prijs die enkele zonen van Israël voor hem hadden vastgesteld, en ze gaven die voor het veld van de pottenbakker, zoals Jehovah mij had opgedragen.’
Jezus werd voor de gouverneur geleid. Die vroeg hem: ‘Bent u de Koning van de Judeeërs?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het zelf.’ Maar toen hij door de overpriesters en de oudsten werd beschuldigd, gaf hij geen antwoord. Pilatus zei tegen hem: ‘Hoort u niet waar ze u allemaal van beschuldigen?’ Maar hij gaf hem helemaal nergens antwoord op, wat de gouverneur erg verbaasde.
Het was de gewoonte dat de gouverneur op elk feest een gevangene vrijliet, die het volk mocht uitkiezen. Op dat moment zat er een beruchte misdadiger vast, die Barabbas heette. Pilatus vroeg daarom aan de mensen die bij elkaar waren gekomen: ‘Wie willen jullie dat ik vrijlaat, Barabbas of Jezus, die de Gezalfde wordt genoemd?’ Pilatus wist namelijk dat ze hem uit jaloezie hadden overgeleverd. Toen hij op de rechterstoel zat, kreeg hij ook nog het bericht van zijn vrouw: ‘Laat die rechtvaardige man met rust, want ik heb vandaag in een droom veel om hem geleden.’ Maar de overpriesters en de oudsten kregen het volk zover dat ze om Barabbas vroegen en Jezus lieten doden. De gouverneur vroeg dus opnieuw: ‘Wie van de twee willen jullie dat ik vrijlaat?’ Ze antwoordden: ‘Barabbas.’ Pilatus zei toen: ‘Wat zal ik dan doen met Jezus, die de Gezalfde wordt genoemd?’ Ze zeiden allemaal: ‘Aan de paal met hem!’ Hij zei: ‘Waarom? Wat voor slechts heeft hij gedaan?’ Maar ze gingen nog harder schreeuwen: ‘Aan de paal met hem!’
Pilatus zag dat zijn pogingen niets uithaalden en dat er opschudding ontstond. Daarom nam hij water, waste voor de ogen van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan het bloed van deze man. Het is jullie eigen verantwoordelijkheid.’ Het hele volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed over ons en over onze kinderen komen.’ Toen liet hij Barabbas vrij, maar Jezus liet hij zweepslagen geven en leverde hij over om aan een paal gehangen te worden.
De soldaten brachten Jezus naar het verblijf van de gouverneur en verzamelden de hele legerafdeling om hem heen. Ze trokken hem zijn kleren uit, deden hem een scharlakenrode mantel om en vlochten een doornenkroon die ze op zijn hoofd zetten. Ook duwden ze hem een rieten stok in zijn rechterhand. Toen knielden ze voor hem neer en maakten hem belachelijk. Ze zeiden: ‘Gegroet, Koning van de Judeeërs!’ Ze bespuugden hem, pakten de rieten stok en sloegen hem op zijn hoofd. Nadat ze hem belachelijk hadden gemaakt, namen ze hem uiteindelijk de mantel weer af en deden hem zijn bovenkleren aan. Daarna leidden ze hem weg om hem aan een paal te hangen.
Toen ze naar buiten gingen, kwamen ze een man uit Cyrene tegen die Simon heette, en ze dwongen hem om de martelpaal te dragen. Ze kwamen bij een plaats die Golgotha wordt genoemd, wat ‘schedelplaats’ betekent. Daar gaven ze hem wijn gemengd met gal te drinken, maar toen hij ervan had geproefd, weigerde hij het te drinken. Nadat ze hem aan een paal hadden gehangen, verdeelden ze zijn bovenkleren door het lot te werpen, en ze bleven daar zitten om hem te bewaken. Ook hingen ze boven zijn hoofd een bord waarop de aanklacht tegen hem geschreven stond: ‘Dit is Jezus, de Koning van de Judeeërs’.
Er werden twee misdadigers aan palen naast hem gehangen, één rechts en één links van hem. De voorbijgangers liepen hoofdschuddend langs en zeiden spottend: ‘Jij zou de tempel toch afbreken en in drie dagen opbouwen? Red jezelf dan! Als je een zoon van God bent, kom dan van de martelpaal af!’ Ook de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten hem belachelijk. Ze zeiden: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf kan hij niet redden! Hij is toch de Koning van Israël? Laat hij maar van de martelpaal af komen, dan zullen we in hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld. Laat die hem dan redden als hij Hem dierbaar is, want hij heeft gezegd: “Ik ben Gods Zoon.”’ Zelfs de misdadigers die naast hem aan een paal hingen, bespotten hem op die manier.
Vanaf het zesde uur viel er duisternis over het hele land, tot het negende uur. Rond het negende uur riep Jezus luid: ‘Eli, Eli, lama sabachthani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Toen sommige omstanders dat hoorden, zeiden ze: ‘Hij roept Elia.’ Meteen rende een van hen weg om een spons te halen. Hij doopte die in zure wijn, stak die op een rieten stok en gaf hem te drinken. Maar de anderen zeiden: ‘Laat hem toch. Dan zullen we zien of Elia hem komt redden.’ Opnieuw riep Jezus luid en hij gaf de geest.
Op dat moment scheurde het gordijn van het heiligdom van boven tot onder in tweeën en de aarde beefde en de rotsen spleten. Toen de legerofficier en de soldaten die Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en alles wat er gebeurde, werden ze heel bang. Ze zeiden: ‘Dit was echt Gods Zoon!’
Veel vrouwen die vanuit Galilea met Jezus waren meegegaan om hem van dienst te zijn, stonden op een afstand toe te kijken. Dat waren onder anderen Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en ook de moeder van de zonen van Zebedeüs.
Laat in de middag kwam er een rijke man uit Arimathea die Jozef heette en die ook een discipel van Jezus was geworden. Hij ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Pilatus gaf opdracht het aan hem te geven. Jozef nam het lichaam, wikkelde het in schoon, fijn linnen en legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rotsen had uitgehakt. Nadat hij een grote steen voor de ingang van het graf had gerold, ging hij weg. Maar Maria Magdalena en de andere Maria bleven tegenover het graf zitten.
De volgende dag, dat wil zeggen na de voorbereidingsdag, kwamen de overpriesters en de farizeeën samen bij Pilatus en zeiden: ‘Mijnheer, we moesten eraan denken dat die bedrieger, toen hij nog leefde, heeft gezegd: “Na drie dagen zal ik uit de dood worden opgewekt.” Geef daarom alstublieft opdracht om het graf tot derde dag te bewaken. Anders kunnen zijn discipelen hem stelen en tegen het volk zeggen: “Hij is uit de dood opgewekt!” Die misleiding zou nog erger zijn dan de eerste.’ Pilatus zei tegen ze: ‘Jullie krijgen bewakers mee. Beveilig het zo goed als jullie kunnen.’ Daarop gingen ze naar het graf en beveiligden het door de steen te verzegelen en er bewakers bij te zetten.
De sabbat was voorbij, het was de eerste dag van de week. Toen het licht begon te worden, gingen Maria Magdalena en de andere Maria bij het graf kijken.
Er was een grote aardbeving geweest, want Jehovah’s (hemelse) boodschapper was uit de hemel gekomen, had de steen weggerold en zat daar nu op. Hij zag eruit als de bliksem en zijn kleren waren zo wit als sneeuw. De bewakers beefden van angst en werden als doden.
Maar de (hemelse) boodschapper zei tegen de vrouwen: ‘Wees niet bang. Ik weet dat jullie Jezus zoeken, die aan een paal is gehangen. Hij is hier niet, want hij is uit de dood opgewekt, zoals hij had gezegd. Kom maar kijken waar hij heeft gelegen. Ga daarna snel naar zijn discipelen en vertel ze dat hij uit de dood is opgewekt. Hij gaat vóór jullie uit naar Galilea en daar zullen jullie hem zien. Dat is wat ik jullie te zeggen had.’
Ze verlieten snel het herinneringsgraf. Bang maar ook vol vreugde renden ze weg om het aan zijn discipelen te vertellen. Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en begroette hen. Ze gingen naar hem toe, pakten zijn voeten vast en gingen hem eer bewijzen. ‘Wees niet bang!’, zei Jezus. ‘Zeg tegen mijn broeders dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze me zien.’
Terwijl zij onderweg waren, gingen enkele bewakers naar de stad en vertelden aan de overpriesters wat er allemaal was gebeurd. Die kwamen met de oudsten samen om te overleggen. Toen gaven ze de soldaten een groot aantal zilverstukken en zeiden: ‘Zeg maar dat zijn discipelen ’s nachts zijn gekomen en hem hebben gestolen terwijl jullie sliepen. Als de gouverneur ervan hoort, zullen wij het wel aan hem uitleggen. Maak je maar geen zorgen.’ Ze namen de zilverstukken aan en volgden de instructies op. En tot op de dag van vandaag doet dit verhaal onder de Judeeërs de ronde.
De 11 discipelen gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus met ze had afgesproken. Toen ze hem zagen, gingen ze hem eer bewijzen, maar sommigen twijfelden. Jezus kwam naar ze toe en zei: ‘Ik heb alle autoriteit in de hemel en op aarde gekregen. Ga dus en maak discipelen van mensen uit alle volken [2], en leer ze om zich te houden aan alles wat ik jullie heb opgedragen. En weet: ik ben met jullie, alle dagen, tot het einde van het tijdperk.’
ψευδόχριστος, ψευδοχριστου, ὁ (ψευδής and χριστός), een valse Christus (Gezalfde) (iemand die valselijk de naam en autoriteit van de Gezalfde claimt): Mattheüs 24:24; Markus 13:22.
2)
Is Matthew 28:19 A Forgery?
Matthew 28:19 - The baptism formula