Schrijver: Paulus
Waar geschreven: Korinthe. Paulus dicteerde de brief aan Tertius, die blijkbaar zijn secretaris was (Ro 16:22). Febe, die in Kenchrea woonde, de havenstad van Korinthe (zo’n 11 km daarvandaan), heeft de brief mogelijk naar Rome gebracht (Ro 16:1). Zoals uit Paulus’ opmerkingen in hoofdstuk 1 vers 9-15 blijkt, was hij tot op dat tijdstip nog nooit in Rome geweest.
Geschrift voltooid: ca. 56 n.Chr.
Van Paulus, een slaaf van Jezus de Gezalfde, geroepen om een apostel te zijn, afgezonderd voor het goede nieuws van God, dat hij van tevoren via zijn profeten in de heilige Schrift heeft beloofd. Het goede nieuws gaat over zijn Zoon, die als mens werd geboren uit het nageslacht van David. Maar toen hij uit de dood werd opgewekt, werd dankzij de kracht van de geest van heiligheid bevestigd dat hij Gods Zoon is — Jezus de Gezalfde, onze Heer. Via hem hebben we onverdiende goedheid en een apostelschap gekregen, zodat alle volken door geloof gehoorzaam zouden zijn tot eer van zijn naam. Uit die volken zijn ook jullie geroepen om bij Jezus de Gezalfde te horen. Aan alle geliefden van God in Rome, geroepen om heiligen te zijn.
Ik wens jullie onverdiende goedheid en vrede toe van God, onze Vader, en van de Heer Jezus de Gezalfde.
Om te beginnen dank ik mijn God via Jezus de Gezalfde voor jullie allemaal, omdat er in de hele wereld over jullie geloof wordt gesproken. Want God, voor wie ik vol overgave heilige dienst doe in verband met het goede nieuws over zijn Zoon, is mijn getuige dat ik jullie onophoudelijk in mijn gebeden noem. Ik smeek dan of het me zo mogelijk nu eindelijk mag lukken naar jullie toe te komen, als het Gods wil is. Want ik verlang ernaar jullie te zien om jullie te laten delen in een geestelijke gave zodat jullie sterk worden gemaakt, of liever, zodat we elkaar kunnen opbouwen door ons geloof, zowel dat van jullie als dat van mij.
Ik wil dat jullie weten, broeders, dat ik vaak van plan ben geweest naar jullie toe te komen — maar tot nu toe werd ik steeds verhinderd — om ook bij jullie, net als bij de andere volken, vrucht te oogsten. Ik sta in de schuld bij Grieken en bij buitenlanders, bij wijzen en bij ongeletterden. Daarom sta ik te popelen om ook aan jullie in Rome het goede nieuws bekend te maken. Ik schaam me niet voor het goede nieuws, want het is het krachtige middel van God om iedereen die geloof heeft te redden, eerst de Judeeër maar ook de Griek. Gods rechtvaardigheid wordt erin onthuld door geloof en voor geloof, zoals er staat geschreven: ‘Maar de rechtvaardige zal leven door geloof.’
Gods woede over alle goddeloosheid en onrechtvaardigheid van mensen die de waarheid op een onrechtvaardige manier tegenwerken, wordt vanuit de hemel geopenbaard. Want wat een mens over God kan weten, is voor hen heel duidelijk: God heeft het ze duidelijk gemaakt. Zijn onzichtbare eigenschappen — zijn eeuwige kracht en Godheid — zijn namelijk vanaf de schepping van de wereld duidelijk te zien, omdat ze waar te nemen zijn in alles wat gemaakt is. Daarom hebben ze geen enkel excuus. Want hoewel ze God kennen, hebben ze hem niet als God geëerd en hem ook niet gedankt, maar hun gedachten zijn zinloos en hun onverstandige hart is verduisterd. Hoewel ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas geworden en hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God veranderd in iets dat lijkt op het beeld van een vergankelijk mens en vogels en viervoetige en kruipende dieren.
Omdat ze de verlangens van hun hart wilden volgen, heeft God ze aan onreinheid overgegeven, waardoor ze hun lichaam onteren. Ze hebben de waarheid van God vervangen door de leugen en hebben de schepping vereerd en gediend in plaats van de Schepper, die voor eeuwig moet worden geprezen. Amen. Daarom heeft God ze overgegeven aan onterende hartstocht. Zo hebben de vrouwen de natuurlijke seksuele omgang veranderd in een tegennatuurlijke. Ook de mannen hebben geen natuurlijke omgang meer met de vrouw en zijn ontbrand in hun lust voor elkaar, mannen die ontucht plegen met mannen en in zichzelf de volledige straf krijgen die ze voor hun overtreding verdienen.
Omdat ze het niet nodig vonden God te erkennen, heeft God hen aan een verwerpelijke mentaliteit overgegeven om de dingen te doen die niet gepast zijn. Ze zijn vol onrechtvaardigheid, boosaardigheid, hebzucht en slechtheid, vol jaloezie, moord, ruzie, bedrog en kwaadaardigheid. Het zijn roddelaars, kwaadsprekers, haters van God. Ze zijn onbeschaamd, trots en verwaand. Ze bedenken slechte dingen en ze zijn ongehoorzaam aan ouders, zonder begrip, onbetrouwbaar, zonder natuurlijke genegenheid en meedogenloos. Hoewel ze het rechtvaardige oordeel van God heel goed kennen — dat zij die zulke dingen doen, de dood verdienen — blijven ze dat alles niet alleen doen, maar juichen ze het ook toe dat anderen het doen.
Daarom heb jij, o mens, wie je ook bent, geen enkel excuus als je oordeelt. Want als je een ander oordeelt, veroordeel je jezelf, omdat jij die oordeelt, dezelfde dingen doet. We weten dat Gods oordeel over degenen die zulke dingen doen overeenstemt met de waarheid.
Maar jij, o mens, die degenen oordeelt die zulke dingen doen terwijl je ze zelf ook doet, denk je soms dat je aan Gods oordeel zult ontsnappen? Of veracht je de overvloed van zijn goedheid en verdraagzaamheid en geduld, omdat je niet weet dat God je in zijn goedheid tot berouw probeert te brengen? Door je koppigheid en je berouwloze hart stapel je voor jezelf woede op voor de dag van woede en van de openbaring van Gods rechtvaardige oordeel. En hij zal iedereen belonen naar zijn daden: eeuwig leven voor degenen die glorie en eer en onvergankelijkheid zoeken door te volharden in werk dat goed is, maar straf en woede voor degenen die steeds ruzie zoeken en die niet de waarheid gehoorzamen maar onrechtvaardigheid. Er zal leed en ellende zijn voor iedereen die slechte dingen doet, eerst voor de Judeeër maar ook voor de Griek, maar glorie en eer en vrede voor iedereen die het goede doet, eerst voor de Judeeër maar ook voor de Griek. Want er is bij God geen partijdigheid.
Iedereen die zonder wet heeft gezondigd, zal ook zonder wet vergaan. Maar iedereen die onder de wet heeft gezondigd, zal door de wet worden geoordeeld. Want niet de hoorders van de wet zijn rechtvaardig in Gods ogen, maar de daders van de wet zullen rechtvaardig worden verklaard. Want als de natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen van de wet doen, zijn deze mensen, ook al hebben ze geen wet, zichzelf tot wet. Zij zijn degenen die laten zien dat de inhoud van de wet in hun hart staat geschreven, terwijl hun geweten samen met hen getuigt en ze door hun eigen gedachten beschuldigd of juist vrijgesproken worden. Dat zal gebeuren op de dag dat God via Jezus de Gezalfde dingen oordeelt die de mensen verborgen houden, overeenkomstig het goede nieuws dat ik bekendmaak.
En jij, je bent in naam een Judeeër en vertrouwt op de wet en bent trots op je God. Je kent zijn wil en kunt bepalen welke dingen van belang zijn omdat je onderwijs uit de wet hebt gehad. Je bent ervan overtuigd dat je een gids voor de blinden bent, een licht voor hen die in duisternis leven, iemand die onverstandige mensen corrigeert en een onderwijzer van kinderen. En dankzij de wet beschik je over het kader van kennis en waarheid. Maar jij die een ander onderwijst, onderwijs je jezelf niet? Je predikt ‘steel niet’, maar steel je zelf? Je zegt ‘pleeg geen overspel’, maar pleeg jij overspel? Je walgt van afgoden, maar beroof je tempels? Je bent trots op de wet, maar onteer je God door de wet te overtreden? Want ‘het komt door jullie dat de naam van God door de natiën wordt gelasterd’, zoals er staat geschreven.
De besnijdenis heeft in feite alleen nut als je je aan de wet houdt. Maar als je de wet overtreedt, is je besnijdenis als onbesnedenheid geworden. Als iemand die onbesneden is de rechtvaardige vereisten van de wet naleeft, dan wordt zijn onbesnedenheid toch als besnijdenis gerekend? En iemand die letterlijk onbesneden is zal, door zich aan de wet te houden, jou oordelen die de wet overtreedt hoewel je de geschreven wet en de besnijdenis hebt. Want Judeeër ben je niet door iets uiterlijks, en de besnijdenis is niet iets uiterlijks, in het vlees. Maar Judeeër ben je van binnen, en het gaat om de besnijdenis van het hart, door geest en niet door een geschreven wet. Zo iemand krijgt lof van God, niet van mensen.
Welk voordeel heeft de Judeeër dan? Of wat voor nut heeft besnijdenis? Heel veel in elk opzicht. In de eerste plaats dat de heilige uitspraken van God aan hen werden toevertrouwd. Hoe zit het dan met sommigen die geen geloof hebben? Betekent hun ongeloof dat God niet betrouwbaar is? Natuurlijk niet! Ook al is ieder mens een leugenaar, God zal betrouwbaar blijken, zoals er staat geschreven: ‘U zult rechtvaardig blijken in uw woorden en overwinnen als men u wil oordelen.’ Maar als onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid beter laat uitkomen, wat wil dat dan zeggen? Dat God onrechtvaardig is als hij zijn woede tot uiting brengt? (Ik spreek nu menselijk) Absoluut niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?
Maar als door mijn leugen de betrouwbaarheid van God duidelijker uitkomt, tot zijn eer, waarom word ik dan als zondaar geoordeeld? En waarom zouden we dan niet zeggen: ‘Laten we het slechte doen, zodat het goede eruit voortkomt’? Sommigen beweren ten onrechte dat we dat zeggen. Het oordeel over die mensen is verdiend.
Hoe zit het dan? Zijn wij in een betere positie? Helemaal niet! Want zoals we al hebben aangetoond, is iedereen, zowel Judeeër als Griek, in de macht van de zonde. Zo staat er geschreven: ‘Niemand is rechtvaardig, helemaal niemand. Er is niemand met inzicht, er is niemand die God zoekt. Iedereen heeft zich afgekeerd, ze zijn allemaal waardeloos geworden. Er is niemand die iets goeds doet, nog niet één.’ ‘Hun keel is een open graf. Hun tong gebruiken ze voor bedrog.’ ‘Het gif van adders is achter hun lippen.’ ‘Hun mond is vol vervloeking en hatelijkheid.’ ‘Hun voeten haasten zich om bloed te vergieten.’ ‘Ze laten een spoor van verwoesting en ellende achter, en de weg van vrede kennen ze niet.’ ‘Ontzag voor God hebben ze niet voor ogen.’
We weten dat alles wat de wet zegt, gericht is tot hen die onder de wet vallen, zodat elke mond tot zwijgen wordt gebracht en de hele wereld schuldig staat voor God. Daarom zal niemand voor hem rechtvaardig worden verklaard door werken van de wet, want de wet leert ons duidelijk wat zonde is.
Maar nu is buiten de wet om Gods rechtvaardigheid onthuld, waarvan de Wet en de Profeten getuigen, en iedereen die geloof heeft, bereikt Gods rechtvaardigheid door geloof in Jezus de Gezalfde. Want er is geen onderscheid. Alle mensen hebben gezondigd en bereiken niet de glorie van God. Het is een vrije gave dat hij ze uit onverdiende goedheid rechtvaardig verklaart op basis van de verlossing door de losprijs die Jezus de Gezalfde heeft betaald. God heeft hem gegeven als offer voor verzoening door geloof in zijn bloed. Dat heeft God gedaan om te bewijzen dat hij rechtvaardig was toen hij in zijn verdraagzaamheid de zonden vergaf die in het verleden waren begaan, en om te bewijzen dat hij in deze tijd rechtvaardig is, ja, dat hij ook rechtvaardig zou zijn als hij mensen rechtvaardig verklaart die in Jezus geloven.
Is er dan nog reden om trots te zijn? Dat is uitgesloten. Door welke wet komt dat? Die van de werken? Nee, door de wet van het geloof. Want we zijn van mening dat een mens rechtvaardig wordt verklaard door geloof en niet door werken van de wet. Of is hij alleen de God van de Judeeërs? Hij is toch ook de God van de natiën? Ja, ook van de natiën. Omdat God één is, zal hij besnedenen rechtvaardig verklaren als gevolg van hun geloof en onbesnedenen door middel van hun geloof. Schaffen we dan door ons geloof de wet af? Natuurlijk niet! We bevestigen de wet juist.
Wat zullen we dan zeggen over Abraham, onze stamvader naar het vlees? Wat heeft hij verkregen? Als Abraham bijvoorbeeld rechtvaardig verklaard was op basis van werken, zou hij reden hebben om trots te zijn, maar niet tegenover God. Want wat zegt de Schrift? ‘Abraham geloofde in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ Iemand die werkt, krijgt zijn loon niet toegerekend als een onverdiende goedheid maar als iets waar hij recht op heeft. Maar iemand die niet werkt en gelooft in hem die de goddeloze rechtvaardig verklaart, krijgt zijn geloof als rechtvaardigheid toegerekend. Zo noemt ook David de mens gelukkig aan wie God rechtvaardigheid toerekent los van de werken: ‘Gelukkig degenen van wie de wetteloze daden zijn vergeven en van wie de zonden zijn bedekt. Gelukkig de mens van wie Jehovah de zonde niet aanrekent.’
Is dat geluk dan alleen voor wie besneden is of ook voor wie niet besneden is? We hebben namelijk gezegd: ‘Abrahams geloof werd hem als rechtvaardigheid toegerekend.’ Onder welke omstandigheden werd het als rechtvaardigheid toegerekend? Toen hij besneden was of onbesneden? Niet toen hij besneden was, maar toen hij nog onbesneden was. En hij kreeg een teken — de besnijdenis — als een zegel van de rechtvaardigheid door het geloof dat hij had toen hij nog niet besneden was. Zo kon hij de vader worden van alle onbesnedenen die geloof hebben, zodat hun rechtvaardigheid zou worden toegerekend. En zo kon hij een vader worden voor besneden nakomelingen, niet alleen voor hen die aan de besnijdenis vasthouden maar ook voor hen die het voetspoor volgen van het geloof dat onze vader Abraham had toen hij nog niet besneden was.
Want Abraham of zijn nageslacht kreeg de belofte dat hij erfgenaam van een wereld zou zijn niet dankzij de wet, maar dankzij rechtvaardigheid door geloof. Want als je erfgenaam wordt door je aan de wet te houden, is het geloof nutteloos en de belofte krachteloos. In werkelijkheid veroorzaakt de wet Gods woede, maar waar geen wet is, is ook geen overtreding.
Daarom is het dankzij geloof, waardoor het een uiting van onverdiende goedheid kon zijn. Zo zou de belofte zeker zijn voor zijn hele nageslacht, niet alleen voor degenen die zich aan de wet houden, maar ook voor degenen die het geloof van Abraham volgen, die de vader van ons allemaal is. (Zoals er staat geschreven: ‘Ik heb je aangesteld als een vader van vele volken.’) Dat gebeurde voor de ogen van God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en die over de dingen die niet zijn spreekt alsof ze er zijn. Hoewel er geen hoop meer leek te zijn, had hij toch op basis van hoop het geloof dat hij de vader zou worden van vele volken, zoals er was gezegd: ‘Zo zal je nageslacht zijn.’ En hij verzwakte niet in geloof, ook al besefte hij dat zijn eigen lichaam toen zo goed als dood was (hij was ongeveer 100 jaar oud) en dat ook de schoot van Sara dood was. Maar vanwege Gods belofte twijfelde hij niet en verloor hij zijn geloof niet. Hij kreeg juist kracht door zijn geloof en gaf eer aan God. Hij was er volledig van overtuigd dat Hij kon doen wat hij had beloofd. Daarom ‘werd het hem als rechtvaardigheid toegerekend’.
Maar de woorden ‘het werd hem toegerekend’ werden niet alleen voor hem opgeschreven, maar ook voor ons, aan wie het toegerekend zal worden omdat we geloven in Hem die Jezus, onze Heer, uit de dood heeft opgewekt. Hij werd overgeleverd ter wille van onze zonden en opgewekt zodat we rechtvaardig verklaard kunnen worden.
We zijn dus door geloof rechtvaardig verklaard. Laten we daarom vrede bewaren met God via onze Heer Jezus de Gezalfde. Door geloof in hem hebben we ook toegang gekregen tot de onverdiende goedheid die we nu ervaren. Laten we gelukkig zijn vanwege onze hoop om in de glorie van God te delen. En dat niet alleen, maar laten we ook gelukkig zijn onder beproevingen, want we weten dat beproeving tot volharding leidt, volharding vervolgens tot een goedgekeurde positie en de goedgekeurde positie tot hoop. En die hoop loopt niet op een teleurstelling uit omdat de liefde van God in ons hart is uitgestort door de heilige geest, die ons is gegeven.
Terwijl we nog zwak waren, is de Gezalfde inderdaad op de vastgestelde tijd voor goddeloze mensen gestorven. Zelden zal iemand voor een rechtvaardig mens willen sterven, al zal iemand misschien nog wel de moed hebben voor een goed mens te sterven. Maar God heeft ons zijn eigen liefde bewezen doordat de Gezalfde voor ons is gestorven terwijl we nog zondaars waren. Omdat we nu rechtvaardig zijn verklaard door zijn bloed, is het des te zekerder dat we via hem gered zullen worden van Gods woede. Want als we in de tijd dat we vijanden waren met God werden verzoend door de dood van zijn Zoon, dan zullen we nu we verzoend zijn zeker gered worden door zijn leven. En dat niet alleen, maar we zijn ook gelukkig in God dankzij onze Heer Jezus de Gezalfde, via wie we nu verzoend zijn.
Dus door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat ze allemaal hebben gezondigd. Want er was al zonde in de wereld voordat de wet er was, maar zonde wordt niemand aangerekend als er geen wet is. Toch heeft de dood vanaf Adam tot Mozes als koning geregeerd, zelfs over hen die niet hadden gezondigd met eenzelfde overtreding als Adam, die overeenkomst vertoont met hem die zou komen.
Maar de gave verschilt van de overtreding. Want als door de overtreding van één mens velen zijn gestorven, dan hebben de onverdiende goedheid van God en zijn vrije gave door de onverdiende goedheid van de ene mens, Jezus de Gezalfde, voor velen des te meer te betekenen! Ook heeft de vrije gave een andere uitwerking dan de zonde van de ene mens. Want het vonnis na één overtreding was veroordeling, maar de gave na veel overtredingen was een rechtvaardigverklaring. Want als door de overtreding van de ene mens de dood via hem als koning heeft geregeerd, dan is het des te zekerder dat via de ene persoon, Jezus de Gezalfde, degenen die de overvloed van de onverdiende goedheid en van de vrije gave van rechtvaardigheid ontvangen, zullen leven en als koning zullen regeren!
Zoals één overtreding dus voor alle soorten mensen tot veroordeling heeft geleid, zo leidt ook één daad van rechtvaardiging ertoe dat alle soorten mensen rechtvaardig worden verklaard voor leven. Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens velen zondaars werden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de ene persoon velen rechtvaardig worden. De wet is erbij gekomen zodat de overtredingen zouden toenemen. Maar waar zonde toenam, kwam er nog meer onverdiende goedheid. Met welk doel? Zodat net zoals de zonde als koning heeft geregeerd met de dood, de onverdiende goedheid ook als koning zou regeren door rechtvaardigheid, wat leidt tot eeuwig leven via onze Heer Jezus de Gezalfde.
Wat wil dat dan zeggen? Dat we door moeten gaan met zondigen zodat de onverdiende goedheid toeneemt? Natuurlijk niet! Hoe kunnen we nog langer in zonde leven als we ten opzichte van de zonde zijn gestorven? Of weten jullie niet dat wij die in Jezus de Gezalfde zijn gedoopt allemaal in zijn dood zijn gedoopt? We zijn dus met hem begraven door onze doop in zijn dood, zodat ook wij een nieuw leven zouden leiden, net zoals de Gezalfde door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt. Als we één met hem zijn geworden door te sterven zoals hij, zullen we zeker ook één met hem zijn doordat we worden opgewekt zoals hij. We weten dat onze oude persoonlijkheid met hem aan de paal werd gehangen om ons zondige lichaam krachteloos te maken, zodat we niet langer slaven van de zonde zouden zijn. Want wie gestorven is, is van zijn zonde vrijgesproken.
Als we bovendien met de Gezalfde zijn gestorven, geloven we dat we ook met hem zullen leven. We weten dat de Gezalfde niet meer sterft nu hij uit de dood is opgewekt. De dood is geen meester meer over hem. Want de dood die hij is gestorven, is hij eens en voor altijd gestorven voor de zonde, maar het leven dat hij leeft, leeft hij voor God. Zo moeten jullie jezelf bezien: dood voor de zonde, maar levend voor God door Jezus de Gezalfde.
Laat daarom de zonde niet langer als koning in je sterfelijke lichaam regeren, waardoor je de verlangens ervan zou gehoorzamen. Bied je lichaam niet meer aan de zonde aan als wapen voor onrechtvaardigheid, maar bied jezelf aan God aan als iemand die dood was en nu leeft, en bied je lichaam aan God aan als wapen voor rechtvaardigheid. Want de zonde mag geen meester over je zijn, omdat je niet onder de wet staat maar onder de onverdiende goedheid.
Betekent dat dan dat we mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan maar onder de onverdiende goedheid? Natuurlijk niet! Weten jullie niet dat als je je als gehoorzame slaaf aan iemand aanbiedt, je slaaf bent van degene die je gehoorzaamt? Je bent dan óf een slaaf van de zonde, wat tot de dood leidt, óf van de gehoorzaamheid, wat tot rechtvaardigheid leidt. Maar God zij gedankt dat hoewel jullie eens slaven van de zonde waren, jullie van harte gehoorzaam zijn geworden aan de leer waaraan jullie werden overgegeven. Omdat jullie bevrijd zijn van de zonde, zijn jullie slaven van de rechtvaardigheid geworden. Ik gebruik menselijke bewoordingen vanwege de zwakheid van jullie vlees. Want zoals jullie eerst je lichaamsdelen als slaven hebben aangeboden aan onreinheid en wetteloosheid, wat tot wetteloosheid leidt, zo moeten jullie nu je lichaamsdelen als slaven aan de rechtvaardigheid aanbieden, wat tot heiligheid leidt. Toen jullie slaven van de zonde waren, waren jullie vrij ten opzichte van de rechtvaardigheid.
Welke vruchten brachten jullie toen voort? Dingen waar je je nu voor schaamt. Want die dingen leiden tot de dood. Maar nu jullie bevrijd zijn van de zonde en slaven van God zijn geworden, brengen jullie heiligheid als vrucht voort, wat tot eeuwig leven leidt. Want de zonde betaalt als loon de dood. Maar God geeft als gave eeuwig leven door Jezus de Gezalfde, onze Heer.
Weten jullie niet, broeders — ik spreek immers tegen personen die verstand hebben van wetten — dat de wet meester is over een mens zolang hij leeft? Een getrouwde vrouw bijvoorbeeld is door de wet gebonden aan haar man zolang hij leeft. Maar als haar man sterft, is ze vrij van de wet van haar man. Ze zou een overspeelster worden genoemd als ze de vrouw zou worden van een andere man terwijl haar man leeft. Maar als haar man sterft, is ze vrij van zijn wet, en is ze dus geen overspeelster als ze de vrouw wordt van een andere man.
Zo zijn ook jullie, mijn broeders, door het lichaam van de Gezalfde gestorven ten opzichte van de wet en behoren jullie nu aan een ander toe, aan degene die uit de dood is opgewekt, zodat we vrucht dragen voor God. Want toen we leefden naar het vlees, waren de zondige hartstochten die de wet opriep, in ons lichaam aan het werk om vruchten voort te brengen die tot de dood leiden. Maar nu zijn we bevrijd van de wet, omdat we zijn gestorven ten opzichte van dat wat ons beperkte, zodat we in een nieuwe betekenis slaven zouden zijn door de geest en niet in de oude betekenis door de geschreven wet.
Wat wil dat dan zeggen? Is de wet zonde? Natuurlijk niet! Ik zou niet hebben geleerd wat zonde is als de wet er niet was geweest. Ik zou bijvoorbeeld niet hebben geweten wat begeerte is als de wet niet had gezegd: ‘Je mag niet begeren.’ Maar de zonde heeft door het gebod de kans gekregen om allerlei begeerten in me op te wekken, want zonder de wet was de zonde dood. In feite was ik eens levend zonder de wet. Toen het gebod kwam, kwam de zonde weer tot leven maar stierf ik. Ik ontdekte dat het gebod dat tot leven had moeten leiden, tot de dood leidde. Want de zonde heeft door het gebod de kans gekregen om me te verleiden en heeft me door middel daarvan gedood. De wet op zichzelf is dus heilig, en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed.
Heeft wat goed is dan tot mijn dood geleid? Natuurlijk niet! Het is de zonde. Zo is zichtbaar geworden dat het de zonde is die in mij de dood veroorzaakte door wat goed is. Door het gebod is de zonde dus nog veel zondiger geworden. We weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht aan de zonde. Ik begrijp niet wat ik doe. Want ik doe niet wat ik wil, maar ik doe wat ik haat. Maar als ik doe wat ik niet wil, stem ik ermee in dat de wet goed is. Dan ben ik het niet meer die het doet, maar de zonde die in mij woont. Want ik weet dat er in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, niets goeds woont. Ik wil wel doen wat goed is maar ik kan het niet. Ik doe niet het goede dat ik wil, maar ik doe het slechte dat ik niet wil. Als ik dus doe wat ik niet wil, ben ik het niet meer die het doet, maar de zonde die in mij woont.
Ik ontdek in mijn geval deze wet: als ik het goede wil doen, is het slechte bij mij aanwezig. De mens die ik van binnen ben geniet echt van Gods wet, maar in mijn lichaam zie ik een andere wet strijd voeren tegen de wet van mijn verstand en mij een gevangene maken van de wet van de zonde, die in mijn lichaam is. Ongelukkig mens die ik ben! Wie zal mij bevrijden van het lichaam dat deze dood ondergaat? God zij gedankt door Jezus de Gezalfde, onze Heer! Met mijn verstand ben ik een slaaf van Gods wet, maar met mijn vlees van de wet van de zonde.
Degenen die in eendracht met Jezus de Gezalfde zijn, worden daarom niet veroordeeld. De wet van de geest die leven geeft in eendracht met Jezus de Gezalfde, heeft je namelijk bevrijd van de wet van de zonde en de dood. Wat de wet niet kon doen omdat die zwak was vanwege het vlees, heeft God gedaan: met het oog op de zonde heeft hij zijn eigen Zoon gestuurd in de gedaante van het zondige vlees. Zo heeft hij de zonde in het vlees veroordeeld, zodat we kunnen voldoen aan het rechtvaardige vereiste van de wet door niet naar het vlees te leven maar naar de geest. Zij die naar het vlees leven, richten zich op de dingen van het vlees, maar zij die naar de geest leven op de dingen van de geest. Je richten op het vlees leidt tot de dood, maar je richten op de geest leidt tot leven en vrede. Je richten op het vlees leidt tot vijandschap met God, omdat het vlees niet onderworpen is aan de wet van God, wat het trouwens ook niet kan zijn. Daarom kunnen zij die naar het vlees leven, God niet behagen.
Jullie leven niet naar het vlees maar naar de geest, als Gods geest echt in jullie woont. Als iemand de geest van de Gezalfde niet heeft, dan hoort hij niet bij hem. Maar als de Gezalfde in eendracht met jullie is, dan is het lichaam dood vanwege de zonde maar geeft de geest leven vanwege de rechtvaardigheid. Als de geest van hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in jullie woont, zal hij die Jezus de Gezalfde uit de dood heeft opgewekt ook jullie sterfelijke lichaam levend maken door zijn geest, die in jullie woont.
Broeders, we zijn dus niet aan het vlees verplicht om naar het vlees te leven. Want als je naar het vlees leeft, zul je zeker sterven. Maar als je door de geest de praktijken van het lichaam doodt, zul je leven. Allen die door Gods geest worden geleid, zijn namelijk Gods zonen. De geest die jullie hebben gekregen is er niet een van slavernij, wat weer tot angst zou leiden, maar van adoptie als zonen. Door die geest roepen we uit: ‘Abba, Vader!’ De geest zelf getuigt met onze geest dat we Gods kinderen zijn. Als we kinderen zijn, zijn we ook erfgenamen — erfgenamen van God maar mede-erfgenamen met de Gezalfde — maar alleen als we samen lijden zodat we ook samen worden verheerlijkt.
Ik ben van mening dat het lijden van nu niets voorstelt in vergelijking met de glorie die in ons geopenbaard zal worden. De schepping wacht er vol verlangen op dat de zonen van God worden geopenbaard. Want de schepping is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet uit eigen wil, maar door degene die haar daaraan heeft onderworpen. Dat deed hij op basis van de hoop dat ook de schepping zelf bevrijd zal worden uit de slavernij van de vergankelijkheid en de glorieuze vrijheid van Gods kinderen zal hebben. Want we weten dat de hele schepping tot nu toe samen zucht en pijn lijdt. Dat niet alleen, maar ook wij die de eerste opbrengst hebben, namelijk de geest, ook wij zuchten in onszelf terwijl we gespannen wachten op de adoptie als zonen, op de verlossing van ons lichaam door losprijs. Want met die hoop werden we gered. Maar als je al ziet waar je op hoopt, zou het geen hoop meer zijn. Hoe kun je hopen op iets dat je al ziet? Maar als we hopen op wat we niet zien, blijven we er vol verlangen en met volharding op wachten.
Zo komt ook de geest onze zwakheid te hulp. Soms weten we niet waar we om moeten bidden, maar bij onuitgesproken verzuchtingen pleit de geest zelf voor ons. Maar hij die de harten onderzoekt, weet wat de geest bedoelt, want die pleit voor de heiligen in overeenstemming met Gods wil.
We weten dat God alles laat samenwerken tot voordeel van degenen die van God houden, die overeenkomstig zijn voornemen geroepen zijn. Want degenen die hij het eerst heeft erkend, heeft hij ook voorbestemd om gevormd te worden naar het beeld van zijn Zoon, zodat die de eerstgeborenen onder veel broeders zou zijn. Degenen die hij heeft voorbestemd, heeft hij ook geroepen. Degenen die hij heeft geroepen, heeft hij ook rechtvaardig verklaard. En degenen die hij rechtvaardig heeft verklaard, heeft hij ook verheerlijkt.
Wat moeten we hier verder over zeggen? Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar heeft hem voor ons allemaal overgeleverd. Zal hij ons in zijn goedheid dan ook niet samen met hem alle andere dingen geven? Wie zal tegen Gods uitverkorenen een aanklacht indienen? Want God is het die hen rechtvaardig verklaart. Wie zal hen veroordelen? Want Jezus de Gezalfde is gestorven, en belangrijker nog, hij werd opgewekt, hij zit aan Gods rechterhand en hij pleit voor ons.
Wat zal ons scheiden van de liefde van de Gezalfde? Moeilijkheden of ellende of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of het zwaard? Zoals er staat geschreven: ‘Om u worden we de hele dag gedood, we worden bezien als schapen voor de slacht.’ Maar in al die dingen behalen we een totale overwinning door degene die van ons houdt. Ik ben ervan overtuigd dat geen dood of leven, geen (hemelse) boodschappers, geen regeringen, geen dingen nu, geen dingen in de toekomst, geen krachten, geen hoogte of diepte en geen enkele andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde in Jezus de Gezalfde, onze Heer.
Ik spreek de waarheid in de Gezalfde. Ik lieg niet, mijn geweten getuigt met mij in heilige geest: ik heb veel verdriet en onophoudelijke pijn in mijn hart. Ik zou willen dat ik zelf vervloekt en van de Gezalfde gescheiden was ter wille van mijn broeders, mijn natuurlijke verwanten, die Israëlieten zijn. Ze zijn geadopteerd als zonen en hebben de glorie, de verbonden, de wet, de heilige dienst en de beloften gekregen. Ze stammen af van de voorvaders en uit hen is de Gezalfde voortgekomen. Laat God, die over alles heerst, voor altijd geprezen worden. Amen.
Maar het is niet zo dat het woord van God gefaald heeft. Want niet allen die van Israël afstammen, zijn ook echt ‘Israël’. Ook zijn ze niet allemaal kinderen omdat ze Abrahams nageslacht zijn, want: ‘Wat je nageslacht genoemd zal worden, zal via Isaäk zijn.’ Dat wil zeggen: de natuurlijke afstammelingen zijn niet echt de kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als het nageslacht gerekend. Want dit waren de woorden van de belofte: ‘Rond deze tijd zal ik komen en dan zal Sara een zoon hebben.’ Niet alleen toen, maar ook toen Rebekka zwanger werd van een tweeling door die ene man, onze voorvader Isaäk. Want toen ze nog niet geboren waren en nog niets goeds of slechts hadden gedaan, werd er — zodat Gods voornemen in verband met de uitverkiezing afhankelijk zou blijven van hem die roept en niet van daden — tegen haar gezegd: ‘De oudste zal de slaaf van de jongste zijn.’ Zoals er staat geschreven: ‘Ik hield van Jakob, maar Esau haatte ik.’
Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet! Want hij zegt tegen Mozes: ‘Ik zal barmhartig zijn voor wie ik wil en ik zal medelijden tonen voor wie ik wil.’ Het hangt dus niet af van iemands wens of inspanning, maar van God, die barmhartig is. Want de Schrift zegt tegen de farao: ‘Dit is de reden dat ik je heb laten bestaan: om via jou mijn kracht te tonen en om mijn naam over de hele aarde bekend te laten maken.’ Hij is dus barmhartig voor wie hij maar wil en hij laat koppig worden wie hij maar wil.
Maar je zult tegen me zeggen: ‘Waarom heeft hij dan nog iets aan te merken? Want wie kan zich tegen zijn wil verzetten?’ Maar wie ben jij, o mens, dat je God zou tegenspreken? Zegt het aardewerk soms tegen zijn maker: ‘Waarom heb je me zo gemaakt?’ Wat? Heeft de pottenbakker niet de autoriteit om uit dezelfde klomp klei een voorwerp voor eervol gebruik te maken maar ook een voorwerp voor oneervol gebruik? Wat als God zijn woede wilde tonen en zijn kracht kenbaar wilde maken, en hij met veel geduld de voorwerpen van zijn woede heeft verdragen die bestemd zijn voor de vernietiging? En als hij dat deed om de overvloed van zijn glorie over de voorwerpen van zijn barmhartigheid bekend te maken, die hij van tevoren heeft bestemd voor glorie — namelijk ons, die hij niet alleen uit de Judeeërs maar ook uit andere volken heeft geroepen — wat zou dat dan? Het is zoals hij ook in Hosea zegt: ‘Ik zal hen die mijn volk niet waren “mijn volk” noemen, en haar die niet geliefd was “geliefd”. En op de plaats waar tegen hen werd gezegd: “Jullie zijn mijn volk niet”, daar zullen ze “zonen van de levende God” worden genoemd.’
Bovendien roept Jesaja over Israël uit: ‘Al zou het aantal Israëlieten als het zand aan de zee zijn, alleen het overblijfsel zal worden gered. Want Jehovah zal op aarde een afrekening houden, volledig en zonder uitstel.’ En zoals Jesaja voorspelde: ‘Als Jehovah van de legermachten geen nageslacht van ons had overgelaten, zouden we net als Sodom zijn geworden en op Gomorra hebben geleken.’
Wat wil dat dan zeggen? Dat de natiën, hoewel ze niet naar rechtvaardigheid streefden, toch rechtvaardigheid hebben bereikt, de rechtvaardigheid die voortkomt uit geloof. En dat Israël, dat een wet van rechtvaardigheid nastreefde, die wet niet heeft bereikt. Om welke reden? Omdat ze dachten dat te kunnen bereiken door werken, niet door geloof. Ze zijn gestruikeld over de ‘steen waarover men struikelt’, zoals er staat geschreven: ‘Kijk! Ik leg in Sion een steen waarover men struikelt en een rotsblok waarover men valt, maar wie zijn geloof erop bouwt, zal niet worden teleurgesteld.’
Broeders, ik wens met heel mijn hart en smeek God dat ze worden gered. Want ik getuig van hen dat ze ijver voor God hebben, alleen niet overeenkomstig nauwkeurige kennis. Omdat ze de rechtvaardigheid van God niet kennen maar hun eigen rechtvaardigheid proberen aan te tonen, hebben ze zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen. Want de Gezalfde is het einde van de wet, zodat iedereen die gelooft, rechtvaardigheid bereikt.
Mozes schrijft over de rechtvaardigheid op grond van de wet: ‘De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven.’ Maar de rechtvaardigheid die voortkomt uit geloof zegt: ‘Zeg niet in je hart: “Wie zal opstijgen naar de hemel?” — namelijk om de Gezalfde naar beneden te brengen. Of: “Wie zal neerdalen in de afgrond?” — namelijk om de Gezalfde uit de dood naar boven te brengen.’ Maar wat wordt er gezegd? ‘Het woord is dicht bij je, in je eigen mond en in je eigen hart’ — dat wil zeggen ‘het woord’ van het geloof, dat we prediken. Als je met je mond in het openbaar bekendmaakt dat Jezus Heer is en in je hart gelooft dat God hem uit de dood heeft opgewekt, zul je gered worden. Want voor rechtvaardigheid moet je geloven met je hart, maar voor redding moet je een openbare bekendmaking doen met je mond.
Want de Schrift zegt: ‘Niemand die zijn geloof op hem bouwt, zal worden teleurgesteld.’ Er is geen onderscheid tussen Judeeër en Griek. Ze hebben allemaal dezelfde Heer, die rijkelijk geeft aan iedereen die hem aanroept. Want ‘iedereen die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered’. Maar hoe kunnen ze hem aanroepen als ze niet in hem geloven? En hoe kunnen ze in hem geloven als ze niet over hem hebben gehoord? En hoe kunnen ze horen zonder dat iemand predikt? En hoe kunnen ze prediken als ze niet zijn uitgestuurd? Zoals er staat geschreven: ‘Prachtig zijn de voeten van degenen die goed nieuws over goede dingen bekendmaken!’
Toch hebben ze niet allemaal gehoor gegeven aan het goede nieuws. Want Jesaja zegt: ‘Jehovah , wie heeft geloofd in wat hij van ons heeft gehoord?’ Geloof volgt dus op wat wordt gehoord. En wat wordt gehoord, is via het woord over de Gezalfde. Maar dan vraag ik: hebben ze het soms niet gehoord? Zeker wel: ‘Hun geluid heeft de hele aarde bereikt, hun boodschap het einde van de bewoonde aarde.’ Maar dan vraag ik weer: heeft Israël het soms niet geweten? Om te beginnen zegt Mozes: ‘Ik zal jullie jaloers maken met wat geen volk is, ik zal jullie kwaad maken met een onverstandig volk.’ En Jesaja zegt moedig: ‘Ik werd gevonden door wie mij niet zochten, ik ben bekend geworden bij wie niet naar mij vroegen.’ Maar over Israël zegt hij: ‘De hele dag heb ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en koppig volk.’
Dan vraag ik nu: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Absoluut niet! Want ook ik ben een Israëliet, van het nageslacht van Abraham, uit de stam Benjamin. God heeft zijn volk, dat hij eerst heeft erkend, niet verstoten. Weten jullie niet wat de Schrift zegt over Elia, als hij Israël bij God aanklaagt? ‘Jehovah, ze hebben uw profeten gedood en ze hebben uw altaren omvergehaald. Ik ben alleen overgebleven, en nu hebben ze het op mijn leven gemunt.’ Maar wat antwoordt God hem? ‘Ik heb nog 7000 personen over die niet voor Baäl hebben geknield.’ Zo is er ook in deze tijd een overblijfsel dat is uitgekozen op basis van onverdiende goedheid. Maar als het door onverdiende goedheid is, is het niet langer door werken. Anders zou de onverdiende goedheid geen onverdiende goedheid meer zijn.
Hoe zit het dan? Waar Israël naar streeft, heeft het niet bereikt, maar de uitverkorenen hebben het wel bereikt. De anderen waren ongevoelig geworden, zoals er staat geschreven: ‘God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven, ogen die niet zien en oren die niet horen, tot op de dag van vandaag.’ Ook zegt David: ‘Laat hun tafel een strik en een val en een struikelblok en een straf voor hen worden. Laat hun ogen blind worden, zodat ze niet kunnen zien, en laat hen voor altijd hun rug krommen.’
Daarom vraag ik: ze zijn toch niet gestruikeld en helemaal ten val gekomen? Natuurlijk niet! Maar door hun misstap is er redding voor de natiën, om hen jaloers te maken. Als dus hun misstap rijkdom voor de wereld betekent en hun vermindering rijkdom voor de natiën, hoeveel meer zal dan hun volledige aantal betekenen!
Ik spreek nu tot jullie die uit heidense volken komen. Omdat ik een apostel voor de natiën ben, verheerlijk ik mijn dienst om te zien of ik op de een of andere manier mijn eigen volk jaloers kan maken en sommigen van hen kan redden. Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat kan dan hun aanvaarding anders betekenen dan leven uit de dood? Als het deel van het deeg dat als eersteling wordt genomen heilig is, dan is ook de hele massa heilig. En als de wortel heilig is, zijn de takken het ook.
Maar als sommige takken zijn afgebroken en jij, ook al ben je van een wilde olijfboom, daartussen bent geënt en mag delen in het voedzame sap van de wortel van de olijfboom, kijk dan niet neer op de takken. En als je wel op ze neerkijkt, bedenk dan dat de wortel jou draagt en niet jij de wortel. Je zult zeggen: ‘Er zijn takken afgebroken zodat ik kon worden geënt.’ Dat is waar. Ze werden afgebroken vanwege hun ongeloof, en jij staat door geloof. Maar pas op, wees niet trots. Want als God de natuurlijke takken niet heeft gespaard, zal hij ook jou niet sparen. Denk daarom aan Gods goedheid en strengheid. God is streng voor hen die zijn gevallen, maar goed voor jou, als je tenminste zijn goedheid waard blijft. Anders zul jij ook worden weggekapt. En als ze niet in hun ongeloof volharden, zullen ook zij worden geënt, want God kan ze weer enten. Want als jij werd weggesneden van de olijfboom die van nature wild is en tegen de natuur in op de gekweekte olijfboom werd geënt, dan zullen zij die natuurlijke takken zijn zeker weer op hun eigen olijfboom worden geënt!
Broeders, om te voorkomen dat jullie wijs worden in je eigen ogen, wil ik dat jullie op de hoogte zijn van dit heilige geheim: Israël werd gedeeltelijk ongevoelig, en dat zal zo blijven totdat het volledige aantal uit de natiën is binnengekomen. Op die manier zal heel Israël worden gered. Zoals er staat geschreven: ‘De bevrijder zal uit Sion komen en de goddeloosheid van Jakob wegnemen. Dit is mijn verbond met hen, wanneer ik hun zonden wegneem.’ Wat betreft het goede nieuws zijn ze weliswaar vijanden ter wille van jullie, maar wat betreft Gods uitverkiezing zijn ze geliefd ter wille van hun voorvaders. Want Gods gaven en roeping zijn dingen waar hij geen spijt van krijgt. Want net zoals jullie eens ongehoorzaam aan God waren maar nu vanwege hun ongehoorzaamheid barmhartigheid hebben ondervonden, zo zijn ook zij nu ongehoorzaam geweest, met barmhartigheid als resultaat voor jullie, en kunnen ook zijzelf nu barmhartigheid ondervinden. Want God heeft ze allemaal samen gevangenen gemaakt van ongehoorzaamheid om ze allemaal barmhartigheid te tonen.
Hoe diep is toch Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! ‘Wie heeft de denkwijze van Jehovah leren kennen, of wie is zijn raadgever geworden?’ Of ‘wie heeft hem eerst iets gegeven dat door hem moet worden terugbetaald?’ Want uit hem en door hem en voor hem zijn alle dingen. Hem komt de eer toe, voor eeuwig. Amen.
Broeders, op grond van Gods medegevoel smeek ik jullie daarom om je lichaam aan te bieden als een levend slachtoffer, heilig en aanvaardbaar voor God. Dat is een heilige dienst met je denkvermogen. Laat je niet langer door deze wereld vormen, maar word veranderd door je denken te hervormen, zodat je kunt nagaan wat de goede en aanvaardbare en volmaakte wil van God is.
Op grond van de onverdiende goedheid die mij is gegeven, zeg ik tegen jullie allemaal: denk niet meer van jezelf dan nodig is, maar denk verstandig, iedereen naar het geloof dat God hem heeft gegeven. Want net zoals ons lichaam uit veel lichaamsdelen bestaat maar de lichaamsdelen niet allemaal dezelfde functie hebben, zo zijn wij, hoewel we met velen zijn, één lichaam in eendracht met de Gezalfde, maar afzonderlijk zijn we lichaamsdelen die bij elkaar horen. We hebben gaven die verschillen overeenkomstig de onverdiende goedheid die we hebben gekregen. Is het die van profetie, laten we dan profeteren naar de mate van ons geloof. Als het om een dienende taak gaat, leg je dan toe op die dienst. Ben je een leraar, leg je dan toe op je onderwijs. Heb je de gave te bemoedigen, moedig anderen dan aan. Als je uitdeelt, wees dan vrijgevig. Geef je leiding, doe dat dan ijverig. Toon je barmhartigheid, doe dat dan met plezier.
Laat je liefde zonder huichelarij zijn. Heb een afschuw van wat slecht is, houd vast aan wat goed is. Wees met broederlijke liefde innig aan elkaar gehecht. Neem de leiding in het eren van elkaar. Wees ijverig, niet lui. Laat je aanvuren door de geest. Werk als slaven voor Jehovah. Laat de hoop die je hebt, je blij maken. Houd vol onder moeilijkheden. Volhard in gebed. Deel wat je hebt met de heiligen, afhankelijk van wat ze nodig hebben. Wees altijd gastvrij. Blijf degenen zegenen die je vervolgen. Zegen ze en vervloek ze niet. Wees blij met mensen die blij zijn. Huil met mensen die huilen. Heb tegenover anderen dezelfde houding als tegenover jezelf. Richt je niet op grote dingen, maar laat je leiden door de eenvoudige dingen. Wees niet wijs in je eigen ogen.
Vergeld niemand kwaad met kwaad. Houd rekening met wat volgens de mensen goed is. Leef zo mogelijk, voor zover het van jou afhangt, in vrede met alle mensen. Neem geen wraak, lieve vrienden, maar laat ruimte voor de woede. Want er staat geschreven: ‘“Het is aan mij om wraak te nemen. Ik zal vergelden”, zegt Jehovah.’ Maar ‘als je vijand honger heeft, geef hem dan iets te eten. Als hij dorst heeft, geef hem dan iets te drinken. Want daardoor stapel je vurige kolen op zijn hoofd.’ Laat je niet overwinnen door het kwade, maar blijf het kwade overwinnen door het goede.
Iedereen moet onderworpen zijn aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit die niet van God komt; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve positie geplaatst. Wie zich tegen de autoriteiten verzet, verzet zich dan ook tegen de regeling van God. Wie zich ertegen verzet, roept een oordeel over zich af. Wie het goede doet, hoeft niet bang te zijn voor die regeerders, maar wie het slechte doet wel. Wil je zonder angst voor de autoriteiten leven? Blijf dan het goede doen en je zult door hen geprezen worden. Ze staan namelijk in dienst van God voor je eigen welzijn. Maar als je het slechte doet, dan moet je bang zijn. Want ze dragen het zwaard niet voor niets. Ze staan in dienst van God om degene die het slechte doet zijn verdiende straf te geven.
Je hebt dus een dwingende reden om onderworpen te zijn, niet alleen vanwege die straf, maar ook vanwege je geweten. Daarom betaal je ook belasting. Want ze zijn beambten in dienst van God, die constant dienst verlenen. Geef aan iedereen wat hem toekomt: belasting aan wie om belasting vraagt, schatting aan wie om schatting vraagt, ontzag aan wie ontzag toekomt, eer aan wie eer toekomt.
Wees elkaar niets schuldig behalve liefde, want wie zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld. Want de geboden ‘pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, begeer niet’ en alle andere geboden die er zijn, worden samengevat in deze uitspraak: ‘Je moet je naaste liefhebben als jezelf.’ De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom vervult de liefde de wet.
En doe dat omdat je weet in wat voor tijd we leven. Het uur is al aangebroken om uit je slaap te ontwaken, want nu is onze redding dichterbij dan toen we gelovigen werden. De nacht is vergevorderd, de dag breekt bijna aan. Laten we ons daarom ontdoen van de werken die bij de duisternis horen en ons uitrusten met de wapens van het licht. Laten we fatsoenlijk leven alsof het dag is, niet met wilde feesten en dronkenschap, niet met immorele gemeenschap en schaamteloos gedrag, niet met ruzie en jaloezie. Maar bekleed je met de Heer Jezus de Gezalfde en maak geen plannen voor de verlangens van het vlees.
Aanvaard degene die zwak is in zijn geloof, maar oordeel niet over verschillen in mening. De een gelooft dat hij alles mag eten, maar iemand die zwak is, eet alleen groenten. Degene die eet, moet niet neerkijken op degene die niet eet, en degene die niet eet, moet niet oordelen over degene die eet, want God heeft hem aanvaard. Wie ben jij dat je de dienaar van een ander oordeelt? Of hij staat of valt, bepaalt zijn eigen meester. Hij zal trouwens staande worden gehouden, want Jehovah kan hem staande houden.
De een vindt dat de ene dag belangrijker is dan de andere. Voor de ander zijn alle dagen gelijk. Iedereen mag zijn eigen overtuiging hebben. Wie zich aan een bepaalde dag houdt, doet dat voor Jehovah. En wie eet, doet dat voor Jehovah, want hij dankt God. Ook wie niet eet, doet dat voor Jehovah, en ook hij dankt God. Niemand van ons leeft alleen voor zichzelf en niemand sterft alleen voor zichzelf. Want als we leven, leven we voor Jehovah, en als we sterven, sterven we voor Jehovah. Dus of we nu leven of sterven, we zijn van Jehovah. Want de Gezalfde is gestorven en weer tot leven gekomen om Heer over de doden en de levenden te worden.
Maar waarom oordeel je je broeder? En waarom kijk je neer op je broeder? Want we zullen allemaal voor de rechterstoel van God komen te staan. Er staat geschreven: ‘“Zo zeker als ik leef,” zegt Jehovah, “elke knie zal zich voor mij buigen en elke tong zal God openlijk erkennen.”’ Ieder van ons zal zich dus zelf verantwoorden tegenover God.
Laten we elkaar daarom niet meer oordelen, maar neem je voor een broeder geen aanstoot te geven en hem geen struikelblok in de weg te leggen. Ik weet en ben ervan overtuigd in de Heer Jezus dat niets op zichzelf onrein is. Alleen als iemand iets als onrein beziet, is het voor hem onrein. Als je je broeder kwetst door wat je eet, laat je je niet meer leiden door liefde. Laat iemand voor wie de Gezalfde is gestorven niet ten onder gaan door wat jij eet. Laat van het goede dat je doet, niets slechts gezegd kunnen worden. Want het Koninkrijk van God is geen kwestie van eten en drinken, maar van rechtvaardigheid, vrede en vreugde met heilige geest. Wie op die manier de Gezalfde als slaaf dient, is aanvaardbaar voor God en krijgt de goedkeuring van mensen.
Laten we dus streven naar wat de vrede bevordert en naar wat opbouwend is voor elkaar. Houd ermee op het werk van God af te breken ter wille van voedsel. Zeker, alle dingen zijn rein, maar het is schadelijk voor iemand om iets te eten dat tot struikelen leidt. Het is niet goed vlees te eten of wijn te drinken of iets anders te doen waarover je broeder struikelt. Laat het geloof dat je hebt, iets tussen jou en God zijn. Gelukkig is hij die zichzelf niet oordeelt door wat hij goedkeurt. Maar als hij twijfelt, is hij al veroordeeld als hij eet, omdat hij niet uit geloof eet. Alles wat niet uit geloof wordt gedaan, is zonde.
Wij die sterk zijn, moeten de zwakheden dragen van hen die niet sterk zijn en niet op ons eigen belang uit zijn. Laten we allemaal het voordeel van onze naaste zoeken, om hem op te bouwen. Ook de Gezalfde zocht niet zijn eigen belang, zoals er staat geschreven: ‘De beledigingen van hen die u beledigen, zijn op mij neergekomen.’ Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons iets te leren, zodat we door onze volharding en door de troost uit de Schrift hoop krijgen. Mag de God die volharding en troost geeft, ervoor zorgen dat jullie allemaal dezelfde mentaliteit krijgen als Jezus de Gezalfde, zodat jullie eensgezind en uit één mond eer geven aan de God en Vader van onze Heer Jezus de Gezalfde.
Aanvaard elkaar dus, zoals ook de Gezalfde jullie heeft aanvaard, zodat God wordt geëerd. Want ik zeg tegen jullie dat de Gezalfde een dienaar van de besnedenen is geworden om te bewijzen dat God betrouwbaar is en om de beloften die Hij aan hun voorvaders had gedaan, te bevestigen, en ook zodat de natiën God om zijn barmhartigheid zouden eren. Zoals er staat geschreven: ‘Daarom zal ik u openlijk loven onder de natiën, en uw naam zal ik bezingen.’ Verder zegt hij: ‘Wees vrolijk, natiën, samen met zijn volk.’ En ook: ‘Loof Jehovah, alle natiën, en laten alle volken hem loven.’ En Jesaja zegt nog: ‘De wortel van Isaï zal verschijnen en er zal iemand opstaan om over de natiën te heersen. Op hem zullen de natiën hun hoop vestigen.’ Mag de God die hoop geeft, jullie alle vreugde en vrede geven doordat jullie op hem vertrouwen, zodat jullie hoop overvloedig zal zijn door kracht van heilige geest.
Ik ben ervan overtuigd, mijn broeders, dat jullie zelf vol goedheid zijn en genoeg kennis hebben, en dat jullie in staat zijn elkaar raad te geven. Maar over sommige punten heb ik jullie openhartiger geschreven om jullie er weer aan te herinneren. Ik doe dat op grond van de onverdiende goedheid die God mij heeft gegeven, waardoor ik een dienaar van Jezus de Gezalfde voor de natiën kan zijn. Ik doe het heilige werk van het goede nieuws van God, zodat deze natiën een aanvaardbaar offer kunnen zijn, geheiligd met heilige geest.
Daarom heb ik in Jezus de Gezalfde reden om te juichen over mijn dienst voor God. Want ik durf niet over iets anders te spreken dan over wat de Gezalfde via mij heeft gedaan om de natiën tot gehoorzaamheid te brengen, door mijn woord en daad, met de kracht van tekenen en wonderen en met de kracht van Gods geest. Zo heb ik grondig het goede nieuws over de Gezalfde gepredikt, vanuit Jeruzalem in een rondreis helemaal tot Illy̱rië. Ik had me daarbij ten doel gesteld het goede nieuws niet bekend te maken op plaatsen waar de naam van de Gezalfde al bekend was, zodat ik niet op het fundament van een ander zou bouwen. Want er staat geschreven: ‘Degenen aan wie niets over hem is verkondigd, zullen zien, en degenen die niet hebben gehoord, zullen begrijpen.’
Dat is ook waarom ik vaak verhinderd werd naar jullie toe te komen. Maar nu heb ik in deze streken geen onaangeroerd gebied meer, en ik wil al jaren naar jullie toe komen. Daarom hoop ik jullie te zien wanneer ik naar Spanje reis. Ik zal dan eerst een tijdje van jullie gezelschap genieten, en daarna kunnen jullie misschien een eind met me meereizen. Maar nu sta ik op het punt naar Jeruzalem te reizen om de heiligen te dienen. Want de broeders in Macedonië en Achaje hebben graag een bijdrage gegeven voor de heiligen in Jeruzalem die arm zijn. Ze hebben dat echt van harte gedaan, maar ze stonden dan ook bij hen in de schuld. Want de natiën hebben gedeeld in hun geestelijke zaken, en zijn dus van hun kant verplicht hen te dienen met hun materiële zaken. Als ik die taak heb uitgevoerd en de bijdrage veilig bij ze heb afgeleverd, ga ik via jullie naar Spanje. En ik weet dat als ik bij jullie kom, ik met de volle zegen van de Gezalfde zal komen.
Nu vraag ik jullie dringend, broeders, door onze Heer Jezus de Gezalfde en door de liefde van de geest, om net zoals ik intens tot God te bidden voor mij. Bid dat ik gered worde van de ongelovigen in Judea en dat mijn hulp voor Jeruzalem door de heiligen gewaardeerd zal worden. Dan kan ik, als God het wil, vol vreugde bij jullie komen en samen met jullie nieuwe kracht opdoen. Mag de God die vrede geeft, met jullie zijn. Amen.
Ik stel graag onze zuster Febe aan jullie voor. Ze is een dienares van de gemeente in Kenchrea. Ontvang haar in de Heer op een manier die de heiligen waardig is en geef haar alle hulp die ze nodig heeft, want zij heeft zelf velen bijgestaan, ook mij.
Breng mijn groeten over aan Priska en Aquila, mijn medewerkers in Jezus de Gezalfde, die voor mij hun leven hebben gewaagd. Niet alleen ik ben hun dankbaar, maar ook alle gemeenten van de natiën. Groet ook de gemeente in hun huis. Groet mijn geliefde vriend Epenetus, Asia’s eersteling voor de Gezalfde. Groet Maria, die hard voor jullie heeft gewerkt. Groet Andronikus en Junias, mijn familieleden en medegevangenen. Zij staan goed bekend bij de apostelen en zijn langer volgelingen van de Gezalfde dan ik.
Breng mijn groeten over aan Ampliatus, mijn geliefde vriend in de Heer. Groet Urbanus, onze medewerker in de Gezalfde, en mijn geliefde vriend Stachys. Groet Apelles, de goedgekeurde in de Gezalfde. Groet hen die bij het huis van Aristobulus horen. Groet Herodion, mijn familielid. Groet iedereen van het huis van Narcissus die in de Heer is. Groet Tryfena en Tryfosa, vrouwen die hard werken in de Heer. Groet onze geliefde Persis, want ze heeft hard gewerkt in de Heer. Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer, en zijn moeder, die ook voor mij een moeder is. Groet Asy̱nkritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas en de broeders bij hen. Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zus, en Oly̱mpas en alle heiligen bij hen. Groet elkaar met een heilige kus. Alle gemeenten van de Gezalfde doen jullie de groeten.
Nu vraag ik jullie dringend, broeders, hen in het oog te houden die verdeeldheid veroorzaken en struikelblokken opwerpen door in te gaan tegen alles wat jullie hebben geleerd. Mijd hen. Want dat soort mensen zijn geen slaven van onze Heer de Gezalfde, maar van hun eigen lusten. Met gladde praatjes en complimenten verleiden ze het hart van argeloze mensen. Jullie gehoorzaamheid is bij iedereen bekend geworden en daarom ben ik blij met jullie. Maar ik wil dat jullie wijs zijn wat betreft het goede en onschuldig wat betreft het kwade. De God die vrede geeft zal de Tegenstrever binnenkort onder jullie voeten verbrijzelen. Mag de onverdiende goedheid van onze Heer Jezus met jullie zijn.
Timotheüs, mijn medewerker, doet jullie de groeten, en ook Lucius, Jason en Sosipater, mijn familieleden.
Ik, Tertius, die deze brief heb opgeschreven, groet jullie in de Heer.
Gajus, mijn gastheer en die van de hele gemeente, doet jullie de groeten. Erastus, de rentmeester van de stad, doet jullie de groeten, en ook Quartus, zijn broer. ——
Aan Hem die jullie sterk kan maken overeenkomstig het goede nieuws dat ik bekendmaak en de prediking van Jezus de Gezalfde, overeenkomstig de openbaring van het heilige geheim dat tijdenlang verzwegen bleef maar dat nu openbaar is gemaakt en via de profetische Schrift onder alle natiën is bekendgemaakt op bevel van de eeuwige God tot bevordering van gehoorzaamheid door geloof — aan Hem, de alwijze God, komt de eer toe via Jezus de Gezalfde, voor eeuwig. Amen.